Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5263

Datum uitspraak2007-10-04
Datum gepubliceerd2007-10-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers600429-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

zedenmisdrijf; vrijspraak; onvoldoende bewijs


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnummer: 07.600429-07 Datum: 4 oktober 2007 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen [verdachte] Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2007. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. N.D.J. Kooij, advocaat te Almere. De officier van justitie, mr. M. Iedema, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake het ten laste gelegde tot: - een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar; - een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 200 uur subsidiair 100 dagen hechtenis; - alsmede toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.000,-- en niet ontvankelijk verklaring van het overige deel van de vordering. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt gewijzigde tenlastelegging) BEWIJS De verdachte dient van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. De rechtbank overweegt dat de verklaring van [benadeelde partij] het enige bewijsmiddel is waarop de tenlastelegging is gebaseerd en dat de inhoud van deze verklaring geen ondersteuning vindt in andere feiten of omstandigheden. De verdachte ontkent het tenlastegelegde. De moeder van [benadeelde partij], [moeder], verklaart bij de politie dat zij het verhaal van [benadeelde partij] in eerste instantie niet geloofde en dat zij ook nu niet zeker weet of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan seksueel misbruik. Ook het zusje van [benadeelde partij], [zus], kan de verklaring van [benadeelde partij] niet bevestigen omdat zij niets van de vermeende ontuchtige handelingen heeft gemerkt, terwijl zij steeds samen met [benadeelde partij] bij haar vader ging logeren. De officier van justitie heeft aangevoerd dat het feit dat het een periode niet zo goed met [benadeelde partij] is gegaan als gevolg waarvan zij hulp heeft gezocht bij het maatschappelijk werk, het ondersteunend bewijs vormt dat zij een slachtoffer is van een zedenmisdrijf, omdat het een feit van algemene bekendheid is dat slachtoffers van zedenzaken met zichzelf in de knoop raken. De rechtbank is echter van oordeel dat deze omstandigheid niet kan meewerken aan het bewijs tegen deze verdachte, aangezien [benadeelde partij] reeds eerder het slachtoffer is geweest van een zedenmisdrijf. Gelet op het voorgaande, kan de rechtbank niet komen tot een bewezenverklaring van het tenlaste gelegde feit. Benadeelde partij Nu de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit heeft kunnen komen, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering. BESLISSING Het ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij in haar vordering niet ontvankelijk is. Aldus gewezen door mr. M.C.P. de Ridder, voorzitter, mrs. H. Th. Pos en G.E.A. Neppelenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van E.M. Scheffer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 oktober 2007. Mr. Neppelenbroek voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.