Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5250

Datum uitspraak2007-05-03
Datum gepubliceerd2007-10-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
ZaaknummersAWB-06_1036
Statusgepubliceerd


Indicatie

boete wegens illegale tewerkstelling, geen 4:84 Awb


Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG Sector bestuursrecht AWB nummer: 06/1036 uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken inzake [naam] wonende te [plaats] eiseres, gemachtigde S. Willenborg, tegen de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder, gemachtigde mr. L. Dokman. I. Procesverloop Bij besluit van 23 februari 2006 heeft verweerder krachtens de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) aan eiseres een boete van € 4.000,-- opgelegd. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 26 juli 2006 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Tegen dit besluit (het bestreden besluit) heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroep is op 28 maart 2007 behandeld ter zitting. Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. II. Overwegingen 1. Op 10 november 2005 hebben twee inspecteurs van de Arbeidsinspectie een bezoek gebracht aan een pand van eiseres op [adres]. In hun rapport over dit bezoek hebben zij geconstateerd dat in het pand een vreemdeling illegaal tewerk was gesteld. 2. Bij brief van 6 februari 2006 heeft verweerder eiseres op de hoogte gesteld van zijn voornemen haar een boete op te leggen wegens een overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav. Nadat eiseres haar zienswijze op dit voornemen kenbaar had gemaakt, heeft verweerder in het primaire besluit eiseres een boete opgelegd van € 4.000. In het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd. 3. Verweerder heeft -samengevat- aangevoerd dat eiseres eerst in beroep heeft gesteld dat de vreemdeling als een zelfstandige zonder personeel (zzp’er) werkzaam was. Deze stelling dient derhalve buiten beschouwing te blijven. De omstandigheid dat mogelijk vanaf 1 januari 2007 sprake zal zijn van vrij verkeer van werknemers uit de lidstaten van de Europese Unie neemt niet weg dat hiervan op de datum van controle geen sprake was en het beboetbare feit is geconstateerd. Aan de persoonlijke mening van één van de medewerkers van verweerder kan eiseres geen vertrouwen ontlenen dat de bestuurlijke boete zal worden gematigd. Verweerder heeft derhalve standpunt gehandhaafd dat eiseres artikel 2, eerste lid van de Wav heeft overtreden en heeft geen aanleiding gezien om de boete te matigen op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). 4. Eiseres heeft aangevoerd dat de vreemdeling dient te worden beschouwd als een zzp’er, omdat hij is ingeschreven in het Pools handelsregister en met haar een vaste prijs was overeengekomen voor de uit te voeren werkzaamheden. Ter ondersteuning hiervan heeft eiseres in beroep diverse stukken in het Pools en Duits overgelegd. Ter zitting heeft eiseres verweerder “verweten” dat zij niet eerder (bij de constatering van de overtreding op 10 november 2005, bij het gehoor op 15 november 2005 of tijdens de hoorzitting op 18 april 2006) op de hoogte is gesteld van de mogelijkheid om de desbetreffende vreemdeling als zzp’er werkzaamheden te laten verrichten. Daarnaast heeft eiseres onder verwijzing naar een aantal aanslagen inkomstenbelasting en jaarstukken naar voren gebracht dat verweerder ten onrechte voorbij is gegaan aan het verzoek tot matiging van de boete op grond van evenredigheid en proportionaliteit. Gezien de hoogte van het bedrijfsresultaat op jaarbasis is de boete onevenredig en gelet op het feit dat de beperkende maatregelen voor inwoners van de nieuwe EU-lidstaten op korte termijn zullen worden afgeschaft, is de maatregel om de boete op te leggen disproportioneel. Tot slot heeft eiseres zich nog beroepen op een opmerking van de voorzitter van de ambtelijke commissie die volgens eiseres inhield dat hij moeite had met het effect van het bestreden besluit. 5. De rechtbank overweegt het volgende. Artikel 2, eerste lid, van de Wav luidt: “Het is een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning”. Artikel 18, eerste lid, van de Wav bepaalt onder meer dat als beboetbaar feit wordt aangemerkt het niet naleven van artikel 2, eerste lid. Artikel 18a, eerste lid, van de Wav bepaalt dat beboetbare feiten kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen. Ingevolge artikel art 19d, derde lid, van de Wav stelt de Minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld. Ingevolge beleidsregel 2 van de Beleidsregels boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen (Beleidsregels) wordt voor de werkgever als natuurlijk persoon bij een gedraging in strijd met artikel 2, eerste lid, van de Wav als uitgangspunt voor de berekening van de op te leggen boete gehanteerd: 0,5 maal het boetenormbedrag. Blijkens de Memorie van Toelichting bij de Wijziging van de Wet arbeid vreemdelingen in verband met invoering van bestuursrechtelijke handhaving (Kamerstukken Tweede Kamer 2003-2004, 29 523, nr.3, p. 1) zijn de voorschriften in de Wav gegeven ter bestrijding van: 1. verdringing van legaal arbeidsaanbod in Nederland en de Europese Economische Ruimte op de arbeidsmarkt; 2. overtreding van normen op het gebied van arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden, die kan leiden tot uitbuiting van de illegaal tewerkgestelde vreemdelingen en 3. concurrentievervalsing binnen een sector, waardoor de bedrijfsvoering van bonafide werkgevers wordt geschaad. Artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. 6. Twee inspecteurs van de Arbeidsinspectie hebben op 10 november 2005 een vreemdeling in het pand van eiseres aangetroffen die daar aan het werk was zonder tewerkstellingsvergunning. Eiseres is hieromtrent op 15 november 2005 gehoord en is naar aanleiding van het voornemen van 6 februari 2006 om haar een boete op te leggen, in de gelegenheid gesteld om haar zienswijze in te dienen. Zij heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De rechtbank stelt op basis van de stukken en hetgeen ter zitting aan de orde is gekomen, vast dat eiseres eerst in beroep het standpunt heeft ingenomen dat de vreemdeling werkzaam was als zzp’er. De rechtbank acht die stelling niet aannemelijk in het licht van eiseres eerdere verklaring dat er sprake was van een vriendendienst van iemand die zich verveelde en die als tegemoetkoming een zakgeld van € 200,-- heeft ontvangen. Verder doet de omstandigheid dat werknemers van de nieuwe EU-lidstaten (inmiddels per 1 mei 2007) zonder tewerkstellingsvergunning hier te lande mogen werken, niet af aan het feit dat op eiseres 10 november 2005 in overtreding was. Gelet op het voorgaande staat vast dat eiseres artikel 2, eerste lid, van de Wav heeft overtreden en dat sprake is van een beboetbaar feit. 7. Verweerder heeft de boete opgelegd conform de Beleidsregels. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze beleidsregels niet onredelijk. De rechtbank onderschrijft de opvatting van verweerder dat bij het vaststellen van de Beleidsregels reeds een belangenafweging heeft plaatsgevonden. Immers, indien de werkgever een natuurlijk persoon betreft, zoals in onderhavig geval, wordt het normbedrag gehalveerd. In beginsel moeten de gehanteerde normbedragen dan ook evenredig geacht worden in verhouding tot de met de Wav te dienen doelen. Hieraan kan niet afdoen dat een ambtenaar van verweerder daaromtrent andere opvattingen huldigt. 8. Van bijzondere omstandigheden die aanleiding zouden kunnen zijn om met toepassing van artikel 4:84 van de Awb de opgelegde boete te matigen is de rechtbank niet gebleken. De financiële positie van het bedrijf van eiseres is geen bijzondere omstandigheid in hierbedoelde zin. Eiseres had een betalingsregeling kunnen treffen. 9. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. 10. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. III. Uitspraak De Rechtbank Middelburg verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2007 door mr. T. Damsteegt, in tegenwoordigheid van mr. J. Loonstra, griffier. Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen. Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak. Afschrift verzonden op: