Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5246

Datum uitspraak2007-10-09
Datum gepubliceerd2007-10-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/3868 WAO + 07/2225 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

WAO-schatting.


Uitspraak

05/3868 WAO + 07/2225 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op de hoger beroepen van: [Appellante], tegen de uitspraken van de rechtbank Breda van 6 juni 2005, 04/2131 (hierna: aangevallen uitspraak 1) en 3 april 2007, 06/3004 (hierna: aangevallen uitspraak 2), in de gedingen tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 9 oktober 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. R.E. Temmen, advocaat te Bergen op Zoom, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraken 1 en 2. Het Uwv heeft in beide gedingen een verweerschrift uitgebracht. In verband met de uitspraken van de Raad van 9 november 2004 (o.a. LJN: AR4716) heeft het Uwv verwezen naar de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige W.L. Wijngaards van 26 november 2004. Het onderzoek ter zitting in beide gedingen heeft -gevoegd- plaatsgevonden op 18 september 2007. Voor appellante is verschenen haar gemachtigde mr. Temmen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. P.M. Klootwijk. II. OVERWEGINGEN Appellante was werkzaam als agrarisch medewerkster toen zij op 27 juli 1998 uitviel met rugklachten. Appellante ontving met ingang van 26 juli 1999 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 19 mei 2004 heeft het Uwv voor zover hier van belang de uitkering met ingang van 15 juli 2004 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 7 september 2004 (hierna: het bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit 1 bij de aangevallen uitspraak 1 ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsartsen bij appellante niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. Tevens is de rechtbank voldoende overtuigd van de geschiktheid van appellante voor de geduide functies en deze functies zijn dan ook terecht aan de schatting ten grondslag gelegd. Het Uwv heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 15 juli 2004 gewaardeerd op 35 tot 45%. Vervolgens heeft er een herbeoordeling plaatsgevonden in verband met het met ingang van 1 oktober 2004 aangepaste schattingsbesluit. Bij besluit van 21 december 2005 heeft het Uwv voor zover hier van belang de uitkering met ingang van 22 februari 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 24 mei 2006 (hierna: het bestreden besluit 2) ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit 2 bij de aangevallen uitspraak 2 gegrond verklaard, het bestreden besluit 2 vernietigd maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens zijn bepalingen gegeven omtrent proceskosten en griffierecht. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsartsen bij appellante niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. Tevens is de rechtbank van oordeel dat de beschikbare informatie inhoudelijk geen aanleiding geeft tot twijfel aan de bevindingen van de verzekeringsartsen. Het bestreden besluit 2 berust op een ondeugdelijke motivering. De rechtbank is overigens wel van oordeel dat de als passend geduide functies terecht aan de schatting ten grondslag zijn gelegd. Het Uwv heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 22 februari 2006 gewaardeerd op 15 tot 25%. Hetgeen namens appellante in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraken naar voren is gebracht, komt in hoofdzaak neer op een herhaling van de reeds bij de rechtbank aangevoerde en in de aangevallen uitspraken besproken grieven. De Raad kan zich verenigen met het oordeel en de motivering van het oordeel over de bestreden besluiten van de rechtbank. Hij maakt dat oordeel en de motivering ervan tot het zijne. Aan de Raad is niet kunnen blijken dat het door de bezwaarverzekeringsartsen J.D. van de Nieuwe Giessen en J.M. Fokke in de rapporten van 1 september 2004 en 26 januari 2005 geaccordeerde belastbaarheidspatroon van appellante geen juiste weergave vormt van de bij haar ten tijde hier in geding bestaande medische beperkingen. De Raad overweegt voorts dat bezwaarverzekeringsarts Fokke blijkens de rapportage bij het beoordelen van de belastbaarheid van appellante kennis droeg van de informatie van de behandelend orthopedisch chirurg A.M. Vosmer van 19 juli 2004 en 8 november 2004. De Raad kan zich tevens verenigen met het oordeel van verzekeringsarts E. Sint Nicolaas, naar aanleiding van de herbeoordeling in verband met het aangepaste schattingsbesluit, die blijkens de rapportage van 20 september 2005 bij het beoordelen van de belastbaarheid van appellante geen aanleiding zag om informatie op te vragen omdat tussen appellante en de verzekeringsarts geen verschil van opvatting bestond omtrent de diagnose en de daaruit voor appellante voortvloeiende beperkingen. De bezwaarverzekeringsarts P. van Muijen droeg blijkens de rapportage bij het beoordelen van de belastbaarheid van appellante kennis van de informatie van de huisarts A. van der Hoek van 15 februari 2006 en van de anesthesioloog X.H. Eijsbouts van 15 mei 2006. Ook de Raad is van mening dat de reeds beschikbare gegevens voldoende informatie bevatten omtrent de gezondheidstoestand van appellante om tot een verantwoord oordeel te komen. In hetgeen overigens door en namens appellante is aangevoerd ziet de Raad geen grond om tot een ander oordeel te komen. De Raad acht geen termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak 1; Bevestigt de aangevallen uitspraak 2. Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2007. (get.) K.J.S. Spaas. (get.) A.H. Hagendoorn-Huls. JL