Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5191

Datum uitspraak2007-02-23
Datum gepubliceerd2007-10-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
ZaaknummersAWB 06/1336
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit heeft verweerder eiseres een bestuurlijke boete van € 8.000,00 op grond van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: Wav) opgelegd wegens het zonder tewerkstellingsvergunning laten verrichten van arbeid door een vreemdeling van Iraanse nationaliteit.


Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR Sector Bestuursrecht Zaaknummer: 06/1336 WAV Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak van: de vennootschap onder firma [naam firma], gevestigd te Alkmaar, eiseres, gemachtigde mr. H.C.M.G. Dietz, tegen de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder. Ontstaan en loop van de zaak Bij besluit van 8 november 2005 heeft verweerder eiseres een bestuurlijke boete van € 8.000,00 op grond van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: Wav) opgelegd wegens het zonder tewerkstellingsvergunning laten verrichten van arbeid door [werkn[werknemer] (hierna: [werknemer]), van Iraanse nationaliteit. Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 5 april 2006 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit bij beroepschrift van 25 april 2006 beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting van 2 februari 2007, waar voor eiseres is verschenen [eiseres], bijgestaan door bovengenoemde gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. R.E. van der Kamp. Motivering 1. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of het bestreden besluit van 5 april 2006, waarbij verweerder aan eiseres een boete van € 8.000,00 heeft opgelegd voor het zonder tewerkstellingsvergunning laten verrichten van arbeid door [werknemer], in rechte stand kan houden. 2. Bij de beoordeling is met name de volgende regelgeving van belang. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef onder b en sub 1, van de Wav, wordt als werkgever aangemerkt degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten. Ingevolge artikel 1, onder m, van de Vreemdelingenwet 2000, is ieder die de Nederlandse nationaliteit niet bezit en niet op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander moet worden behandeld vreemdeling. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder een tewerkstellingsvergunning. Ingevolge artikel 18 van de Wav, wordt het niet naleven van artikel 2 van de Wav als beboetbaar feit aangemerkt. Ingevolge artikel 18 a, eerste lid, van de Wav, kunnen beboetbare feiten worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen. Ingevolge artikel 18a, derde lid, van de Wav, wordt voor de toepassing van het eerste lid de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid gelijkgesteld met een rechtspersoon. Ingevolge artikel 19a, eerste lid, van de Wav, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten, welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit. Ingevolge artikel 19d, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wav, is de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door een rechtspersoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 45.000,00. Ingevolge beleidsregel 1 van de beleidsregels boeteoplegging Wav (Stcrt. 2004, 249) wordt bij de berekening van de boete, als bedoeld in art. 19a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wav, voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav (hierna: Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd. Ingevolge de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van art. 2, eerste lid, van de Wav gesteld op € 8.000,00. 3. Verweerder heeft aan het hier gehandhaafde primaire besluit van 8 november 2005 het boeterapport van 2 augustus 2005 ten grondslag gelegd. Ingevolge artikel 19e, eerste en derde lid, van de Wav, in onderlinge samenhang gelezen, wordt de beschikking waarbij een boete wordt opgelegd gegeven binnen dertien weken na dagtekening van het (boete)rapport. Voor het onderhavige geval betekent dit dat deze termijn liep tot 1 november 2005, zodat het besluit in het onderhavige geval niet binnen de gestelde termijn is genomen. Die omstandigheid maakt, anders dan eiseres stelt, niet dat verweerder onbevoegd was tot het nemen van het besluit waarbij eiseres een boete is opgelegd. De in artikel 19e bedoelde termijn betreft immers een termijn van orde, aan de overschrijding waarvan geen sancties zijn verbonden. De wet noch de toelichting daarop biedt aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel. 4. Vast staat, en niet in geschil is, dat [werknemer] is aan te merken als vreemdeling in de zin van Wav. Voor de beantwoording van de vraag of eiseres heeft gehandeld in strijd met het verbod in artikel 2, eerste lid, van de Wav is van belang of eiseres als werkgever van [werknemer] moet worden aangemerkt. 5. In dat verband stelt de rechtbank voorop dat het begrip werkgever, zoals genoemd in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wav, volgens de Memorie van Toelichting (MvT) bij die wet, ruim moet worden uitgelegd. Met de ruime definitie van dat begrip beoogt de wetgever duidelijk te maken dat het een werkgever of opdrachtgever altijd verboden is zonder vergunning vreemdelingen arbeid te laten verrichten, behalve als de vreemdeling over een verblijfsdocument beschikt waaruit blijkt dat voor hem geen beperkingen gelden voor het verrichten van arbeid. Voorts blijkt uit bedoelde MvT dat degene die de vreemdeling feitelijk arbeid laat verrichten, vergunningplichtig is en dat degene voor wie de feitelijke arbeid wordt verricht zorg dient te dragen voor de aanwezigheid van een vergunning. Aldus is door de gekozen definitie iedereen werkgever die een ander in het kader van ambt, beroep of bedrijf arbeid laat verrichten. Of er sprake is van een arbeidsovereenkomst of een gezagsverhouding is daarbij niet meer van belang. Immers, alleen het feit dat er in opdracht of ten dienste van een werkgever arbeid wordt verricht, is voor het feitelijk werkgeverschap reeds voldoende. 6. De werkzaamheden die [werknemer] blijkens het boeterapport in het bedrijf van eiseres heeft verricht, bestaande uit het in de ruimte achter de toonbank inpakken van gereedgemaakte snacks, moeten in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, worden aangemerkt als het feitelijk verrichten van arbeid in de zin van de Wav. De stelling van eiseres dat [werknemer] (nog) niet bij hem in dienst was, doch slechts werd voorbereid op werkzaamheden die hij zou moeten gaan verrichten indien het daadwerkelijk tot een dienstverband zou komen, doet aan het voorgaande niet af, nu het bestaan van een arbeidsovereenkomst of een gezagsverhouding niet van belang is en [werknemer] feitelijk werkzaamheden heeft verricht in opdracht van dan wel ten dienste van eiseres. Gelet op het voorgaande kan eiseres worden aangemerkt als de werkgever van [werknemer] in de zin van de Wav. Nu voorts niet in geschil is dat eiseres ten behoeve van [werknemer] niet beschikte over een tewerkstellingsvergunning, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van overtreding door eiseres van het verbod van artikel 2, eerste lid, van de Wav. 7. Gelet op het voorgaande en gelet op de tarieven die verweerder blijkens de Beleidsregels boeteoplegging Wav in het kader van de uitoefening van zijn bevoegdheid om een boete op te leggen hanteert, is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiseres terecht een boete van € 8.000,00 heeft opgelegd. 8. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat het opleggen van de boete in strijd is met het legaliteitsbeginsel aangezien in art. 19d Wav niet is bepaald welke boete voor een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid ten hoogste mogelijk is. De rechtbank wijst in dat verband op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna : de Afdeling) van 14 juni 2006, gepubliceerd in AB 2006, 308, waarin is overwogen dat uit de bewoordingen van de eerste leden van de artikelen 18a en 19d en de omstandigheid dat deze artikelen in dezelfde paragraaf kort na elkaar zijn opgenomen onmiskenbaar de bedoeling moet worden afgeleid dat artikel 19d aansluit op artikel 18 en dat gelet daarop de maximale boete die ingevolge artikel 19d, eerste lid, van de Wav, aan een rechtspersoon bij het begaan van een beboetbaar feit kan worden opgelegd tevens voor de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid geldt. 9. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. 10. Bij deze beslissing is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan op 23 februari 2007 door mr. J.L. Roubos, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. griffier rechter Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden - in elk geval de eisende partij - en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.