Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5182

Datum uitspraak2007-10-09
Datum gepubliceerd2007-10-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-001162-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wegens strijd met het onschuldbeginsel De onderhavige ontnemingsvordering is blijkens de ontnemingsrapportage en het verhandelde ter terechtzitting gebaseerd op het strafbare feit van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht (valsheid in geschrift). Het hof stelt vast dat veroordeelde niet afzonderlijk is vervolgd wegens het plegen van valsheid in geschrift. Wel maakte dit strafbare feit, zoals door de raadsman aangevoerd en door de advocaat-generaal niet weersproken, onderdeel uit van de in de tenlastelegging opgenomen door de criminele organisatie beoogde misdrijven. Immers, bij feit 1 was tevens als oogmerk van de criminele organisatie ten laste gelegd het plegen van het misdrijf valsheid in geschrift. Bij voornoemd arrest is de veroordeelde onder meer vrijgesproken van dit onder 1 ten laste gelegde bestanddeel. Voor een beoordeling van een eventueel door veroordeelde genoten voordeel wegens het plegen van dit misdrijf valsheid in geschrift, zou het hof noodzakelijkerwijs uit moeten gaan van het vermoeden van schuld van de veroordeelde aan dat feit. Dat kan niet worden beschouwd als te zijn in overeenstemming met artikel 6, lid 2, EVRM.


Uitspraak

Parketnummer: 20-001162-07 OWV Uitspraak : 9 oktober 2007 TEGENSPRAAK ONTNEMINGSZAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 6 maart 2007 op de vordering ex artikel 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 02-004016-03 tegen: [veroordeelde], geboren te [geboorteplaats] op [1974], wonende te [woonplaats], [adres], doch thans uit anderen hoofde verblijvende in P.I. Zuid Oost, Overloon Maashegge BB te Overloon, waarbij het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, is vastgesteld op een bedrag van EUR 33.697,-- en de veroordeelde de verplichting is opgelegd dit bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, aan de staat te voldoen. Hoger beroep De veroordeelde heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 september 2007 alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de veroordeelde naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft primair gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal bevestigen en subsidiair dat het hof de zaak zal aanhouden voor nader onderzoek. Vonnis waarvan beroep De beroepen beslissing zal worden vernietigd omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie Van de zijde van veroordeelde is het verweer gevoerd dat het openbaar ministerie in zijn strafvervolging niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard omdat het in artikel 6, lid 2, Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) vervatte onschuldbeginsel zou zijn geschonden. Dit verweer is als volgt toegelicht. Blijkens de ontnemingsrapportage is de onderhavige vordering gebaseerd op het strafbare feit van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht, valsheid in geschrift. Voor dit feit is veroordeelde echter vrijgesproken. Immers, de verdenking van betrokkenheid bij het plegen van dat feit maakte als bestanddeel van de criminele organisatie (feit 1 op de tenlastelegging) onderdeel uit van de tenlastelegging. Net als de eerste rechter heeft het hof dit onderdeel niet bewezen verklaard. Nu het openbaar ministerie thans langs de weg van de ontnemingsprocedure toch weer uitgaat van een mate van schuld terzake de betrokkenheid bij het plegen van valsheid in geschrift, levert dit strijd op met het bepaalde in artikel 6, lid 2, EVRM. Het openbaar ministerie dient derhalve niet ontvankelijk te worden verklaard, aldus de raadsman van veroordeelde. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat het openbaar ministerie met grove veronachtzaming van de belangen van veroordeelde de onderhavige ontnemingsvordering aanhangig heeft gemaakt. Voor zover er sprake mocht zijn van schending van het onschuldbeginsel, zoals door de raadsman aangevoerd, is het hof van oordeel dat dit in ieder geval niet dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Het verweer wordt derhalve verworpen. Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd of anderszins aannemelijk zijn geworden die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, is het openbaar ministerie ontvankelijk in de vordering. De beoordeling De veroordeelde is bij arrest van 22 september 2005 van dit hof (parketnummer 20-000447-05) terzake van deelneming aan een criminele organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven op grond van de Opiumwet (feit 1), alsmede terzake van Opiumwetdelicten (feiten 2 en 3), veroordeeld tot straf. De onderhavige ontnemingsvordering is blijkens de ontnemingsrapportage en het verhandelde ter terechtzitting gebaseerd op het strafbare feit van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht (valsheid in geschrift). Veroordeelde zou met behulp van een valse werkgeversverklaring en/of valse salarisstrook een hypothecaire lening hebben verkregen. Het wederrechtelijk genoten voordeel zou zijn gelegen in de in de loop van enkele jaren ontstane waardevermeerdering van de met die hypothecaire lening bekostigde woning. Het hof stelt vast dat veroordeelde niet afzonderlijk is vervolgd wegens het plegen van valsheid in geschrift. Wel maakte dit strafbare feit, zoals door de raadsman aangevoerd en door de advocaat-generaal niet weersproken, onderdeel uit van de in de tenlastelegging opgenomen door de criminele organisatie beoogde misdrijven. Immers, bij feit 1 was tevens als oogmerk van de criminele organisatie ten laste gelegd het plegen van het misdrijf valsheid in geschrift. Bij voornoemd arrest is de veroordeelde onder meer vrijgesproken van dit onder 1 ten laste gelegde bestanddeel. Voor een beoordeling van een eventueel door veroordeelde genoten voordeel wegens het plegen van dit misdrijf valsheid in geschrift, zou het hof noodzakelijkerwijs uit moeten gaan van het vermoeden van schuld van de veroordeelde aan dat feit. Dat kan niet worden beschouwd als te zijn in overeenstemming met artikel 6, lid 2, EVRM. De vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in het arrondissement moet derhalve worden afgewezen. Gelet op het vorenstaande behoeft het door de advocaat-generaal subsidiair gedane verzoek tot nader onderzoek, geen beslissing. BESLISSING Het hof: Wijst af de vordering van het openbaar ministerie strekkende tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel tot het in die vordering genoemde bedrag. Aldus gewezen door mr. H. Harmsen, voorzitter, mr. A. de Lange en mr. H.P. Vonhögen, in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier, en op 9 oktober 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken. mr. H.P. Vonhögen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.