Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5166

Datum uitspraak2007-10-04
Datum gepubliceerd2007-10-09
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers11/500206-07,TUL 11/500185-05, 11/500164-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Een achttienjarige man heeft van de rechtbank Dordrecht een jeugddetentie opgelegd gekregen van 108 dagen, waarvan 80 dagen voorwaardelijk en een werkstraf van 60 uren wegens openlijke geweldpleging. Tijdens het gevecht zijn twee slachtoffers op een gegeven moment op de grond terecht gekomen. Terwijl zij op de grond lagen werden zij op brute wijze geschopt en geslagen. De rechtbank rekent het verdachte (en zijn mededaders) zwaar aan dat zij zelf de confrontrontatie met de slachtoffers heeft gearrangeerd en gezocht.


Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT MEERVOUDIGE STRAFKAMER Tegenspraak Parketnummer : 11/500206-07 Parketnummers TUL : 11/ 500185-05; 11/720735-05; 11/500164-06 Zittingsdatum : 20 september 2007 Uitspraak : 04 oktober 2007 VERKORT STRAFVONNIS De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [woonplaats]. De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij. 1. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht en maakt hiervan deel uit. [Tenlastelegging: 1. hij op of omstreeks 31 maart 2007 te [pleegplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] - tegen het hoofd en/of lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of - met een (metalen) pijp en/of stok en/of knuppel tegen, in elk geval in de richting van het hoofd en/of lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 31 maart 2007 te [pleegplaats] aan (een) perso(o)n(en) genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel ([slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]: hoofdletsel, [slachtoffer 3]: gebroken linker onderbeen en gebroken linker enkel), heeft toegebracht, door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] opzettelijk - tegen het hoofd en/of lichaam te slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen en/of - met een (metalen) pijp en/of stok en/of knuppel tegen, in elk geval in de richting van het hoofd en/of lichaam te slaan; MEER SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 31 maart 2007 te [pleegplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan (een) perso(o)n(en) genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] - tegen het hoofd en/of lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of - met een (metalen) pijp en/of stok en/of knuppel tegen, in elk geval in de richting van het hoofd en/of lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2. hij op of omstreeks 31 maart 2007 te [pleegplaats] met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, te weten de [straatnaam], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], welk geweld bestond uit - het slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of - het met een (metalen) pijp en/of stok en/of knuppel slaan tegen, in elk geval in de richting van het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3].] 2. De voorvragen 2.1 De geldigheid van de dagvaarding Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 2.2 De bevoegdheid van de rechtbank Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen. 2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. 2.4 De schorsing van de vervolging Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken. 3. Het onderzoek ter terechtzitting 3.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft -het onder 1. meer subsidiair en 2. ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd overeenkomstig de als bijlage 2 aan dit vonnis gehechte vordering ter terechtzitting. [strafeis: conform uitspraak van de rechtbank] 3.2 De verdediging De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor hetgeen onder 1. primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste is gelegd alsmede een strafmaatverweer gevoerd. 3.3 De vordering van de benadeelde partij Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [benadeelde partij/slachtoffer 2]. Hij vordert verdachte te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van in totaal EUR 1.009,07, ter zake van materiële ( EUR 428,07) en immateriële ( EUR581,--) schadevergoeding. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van in totaal EUR 829,08 (EUR 248,08 aan materiële schade en EUR 581,-- aan immateriële schade) alsmede tot oplegging van de maatregel tot schadevergoeding. Voor het overige acht hij de benadeelde partij niet-ontvankelijk omdat dat deel van de vordering niet van eenvoudige aard is. De raadsvrouw heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering dan wel niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij dan wel matiging van de vordering tot een bedrag van EUR 290,-- vanwege immateriële schade omdat verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader heeft gehandeld. 4.De bewijsbeslissingen 4.1Vrijspraak De rechtbank heeft uit het onderzoek op de terechtzitting en uit de inhoud van de wettige bewijsmiddelen niet kunnen vaststellen dat ten opzichte van [slachtoffer 3] enige geweldshandelingen zijn gepleegd. Voorts heeft de rechtbank niet de overtuiging bekomen dat verdachte en zijn mededaders de tenlastegelegde geweldshandelingen ten opzichte van de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben gepleegd met de intentie van levensberoving of zware mishandeling, noch dat zij die gevolgen bewust hebben aanvaard of op de koop hebben toegenomen. Verdachte zal dan ook van het onder 1. primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken. 4.2 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte 2. op 31 maart 2007 te [pleegplaats] met anderen, op de openbare weg, te weten de [straatnaam], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit - het slaan en/of stompen en schoppen en/of trappen tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en - het met een stok en/of knuppel slaan tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1]. Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad. 4.3 De bewijsmiddelen De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen. 5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Het bewezenverklaarde levert op: OPENLIJK IN VERENIGING GEWELD PLEGEN TEGEN PERSONEN. [I1] 6. De strafbaarheid van de verdachte 6.1 De raadsvrouw heeft gesteld dat verdachte een beroep zou toekomen op noodweer dan wel noodweerexces. Zij heeft deze stellingen echter volstrekt niet onderbouwd noch daaraan enige strafrechterlijke conclusie verbonden. Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank niet gebleken van enige zodanig ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte dat hij zich daartegen noodzakelijkerwijs diende te verdedigen. De rechtbank is veeleer gebleken dat verdachte tevoren met een groep van ongeveer 7 jongeren het plan heeft opgevat en vervolgens ten uitvoer heeft gebracht om één of meerdere van de latere slachtoffers te grazen te nemen. Verdachte was er derhalve op uit om geweld te plegen en heeft zich daarmee zeer nadrukkelijk en welbewust in de ontstane situatie begeven. De rechtbank verwerpt dan ook de stellingen van de raadsvrouw. 6.2 Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. 7. De redenen die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid 7.1Strafmotivering De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft samen met de vriend van zijn zus en een groep vrienden zich schuldig gemaakt aan openlijk geweldpleging tegen personen met wie verdachte kennelijk eerder onenigheid had gehad. Tijdens het gevecht zijn de slachtoffers geconfronteerd met een overmacht aan tegenstanders. Twee slachtoffers zijn op een gegeven moment op de grond terechtgekomen waarbij zij veelvuldig tegen het hoofd en/of het lichaam zijn geschopt en geslagen. De slachtoffers hebben als gevolg van het uitgeoefende geweld onder meer hoofdletsel opgelopen. Dat één en ander niet met fatale gevolgen voor de slachtoffers is afgelopen is slechts een gelukkig toeval en is zeker niet aan het optreden en de handelwijze van verdachte en zijn mededaders te danken. Met name de redeloze en agressieve wijze waarop de slachtoffers zijn aangevallen, terwijl zij nota bene op de grond lagen, zonder zich daarbij te bekommeren om het leed dat hen werd aangedaan, rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. De rechtbank neemt het ook zeer zwaar op dat verdachte deze confrontatie nadrukkelijk zelf heeft gearrangeerd en gezocht. Het behoeft geen betoog dat verdachte door het plegen van het onderhavige feit een ernstig misdrijf heeft gepleegd. Een dergelijk feit is niet alleen voor de direct betrokkene bijzonder traumatiserend en kan tot langdurige psychische schade leiden, maar het veroorzaakt tevens gevoelens van afschuw en onbegrip in de samenleving. Bovendien versterkt het in hoge mate de reeds in die samenleving heersende gevoelens van angst en onveiligheid. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van het strafbare feit in beginsel niet anders kan worden gereageerd dan door het opleggen van een vrijheidsbenemende straf. Bij haar oordeelsvorming omtrent de uiteindelijke strafmodaliteit alsmede de duur daarvan betrekt de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze naar voren zijn gekomen in de rapporten van de William Schrikker Jeugdreclassering te Amsterdam alsmede de Raad voor de Kinderbescherming te Dordrecht, en zoals deze ook overigens ter terechtzitting zijn gebleken. De rechtbank houdt voorts aan de ene kant rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte, maar aan de andere kant ook met diens rol in het geheel van de gebeurtenissen en met het feit dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten door de strafrechter is veroordeeld. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat – hoewel de rechtbank een minder zwaar strafbaar feit bewezen acht dan de officier van justitie – de eis van de officier van justitie zonder meer recht doet aan de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd. De rechtbank zal dan overeenkomstig die eis vonnis wijzen. Omdat de rechtbank het met de betrokken instanties van groot belang acht dat de recidivekans zoveel mogelijk wordt beperkt en dat verdachte wordt begeleid, ondersteund en behandeld voor zijn problematiek zal de rechtbank dus ook een deel van de vrijheidsstraf voorwaardelijk opleggen en daaraan de bijzondere voorwaarde verbinden dat verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen te geven door of namens de William Schrikker Jeugdreclassing te Amsterdam, waarbij het van belang is dat verdachte door dezelfde jeugdreclasseerder begeleid blijft. Eén en ander zal mede nadrukkelijk kunnen gaan inhouden dat verdachte het traject ITB-Harde Kern zal moeten volgen. De rechtbank zal de proeftijd bij het voorwaardelijk op te leggen strafdeel stellen op DRIE jaren om verdachte er van te weerhouden na zijn invrijheidstelling opnieuw soortgelijke feiten te plegen en om een succesvolle behandeling mogelijk te maken. De gebruikelijke proeftijd van twee jaren strekt naar het oordeel van de rechtbank daarbij tot onvoldoende waarborg. 7.2 De vordering van de benadeelde partij De benadeelde partij is ontvankelijk in de vordering, nu aan verdachte een straf of maatregel wordt opgelegd en aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit. De rechtbank is van oordeel dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door het bewezen verklaarde strafbare feit toegebrachte schade. Met betrekking tot de gevorderde materiële schade acht de rechtbank de vordering toewijsbaar tot een bedrag van € 248,08 , zijnde de kosten van de diverse kledingstukken alsmede de gederfde inkomsten. Voor wat betreft de gevorderde gsm-kosten is de rechtbank onvoldoende gebleken van enige relatie tussen deze kosten en het bewezenverklaarde strafbare feit. Ten aanzien deze twee laatstgenoemde posten zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren nu deze niet van zodanig eenvoudige aard zijn dat zij zich lenen voor behandeling in het strafgeding. Dit deel van de vordering kan slechts worden aangebracht bij de burgerlijke rechter. Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde strafbare feit, de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de impact die dit heeft gehad op de benadeelde partij. Op grond van het vorengenoemde zal de rechtbank de gevorderde immateriële schade naar billijkheid toewijzen tot een bedrag van EUR 300,--. Het resterende gedeelte van de door de gevorderde immateriële schade acht de rechtbank niet van zodanig eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal de benadeelde partij op die grond dan ook gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat het resterende gedeelte van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Naast toewijzing van deze civiele vordering zal de rechtbank als extra waarborg voor de schadevergoeding tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Een en ander met dien verstande dat telkens voldoening aan de maatregel de toegewezen civiele vordering doet vervallen en (omgekeerd) de vergoeding van de schade tot het toegewezen bedrag door verdachte, de opgelegde maatregel doet vervallen. 7.3De overige beslissingen De vorderingen tot tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling 7.3.1 Verdachte is bij een drietal na te noemen onherroepelijk geworden vonnissen veroordeeld tot na te noemen straffen en maatregel: - vonnis d.d. 6 juni 2005 van de kinderrechter in de rechtbank Dordrecht onder parketnummer 11/500185-05: jeugddetentie voor de duur van 180 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, met bevel dat een gedeelte van deze straf groot 108 dagen niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of niet heeft nageleefd de opgelegde bijzondere voorwaarde; (ingang proeftijd: 6 juni 2005); - vonnis d.d. 13 februari 2006 van de kinderrechter in de rechtbank Dordrecht onder parketnummer 11/720735-05: jeugddetentie voor de duur van 2 weken met bevel dat deze straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of niet heeft nageleefd de opgelegde bijzondere voorwaarde; (ingang proeftijd: 12 juni 2006); - vonnis d.d. 27 juli 2006 van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Dordrecht onder parketnummer 11/500164-06: plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van 2 jaar, met bevel dat deze straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of niet heeft nageleefd de opgelegde bijzondere voorwaarde; (ingang proeftijd: 11 augustus 2006). De officier van justitie heeft ter terechtzitting met betrekking tot voornoemde voorwaardelijke veroordelingen het navolgende gevorderd: - parketnummer 11/500185-05: 100 uren werkstraf subsidiair 50 dagen jeugddetentie en met betrekking tot de resterende 58 dagen jeugddetentie verlenging van de proeftijd voor de duur van 1 jaar; - parketnummer 11/720735-05: 28 uren werkstraf subsidiair 14 dagen jeugddetentie; - parketnummer 11/500164-06: verlenging van de proeftijd voor de duur van 1 jaar. Kopieën van de vorderingen zijn als bijlagen 3, 4 en 5 aan dit vonnis gehecht en maken hiervan deel uit. De verdediging heeft met betrekking tot de vorderingen met de parketnummers 11/500185-05 en 11/500164-06 gepleit voor verlenging van de proeftijden en met betrekking tot de vordering met parketnummer 11/720735-05 gepleit voor omzetting van de opgelegde straf in een werkstraf. Uit hetgeen in dit vonnis hiervoor onder 4. en 5. is overwogen blijkt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijden heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Hij heeft derhalve de algemene voorwaarde niet nageleefd. De rechtbank ziet daarin in beginsel meer dan voldoende aanleiding om de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordelingen te gelasten. De rechtbank houdt echter nadrukkelijk rekening met de door de William Schrikker Jeugdreclassering en de Raad voor Kinderbescherming gesignaleerde positieve ontwikkelingen bij verdachte. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat hetgeen door de officier van justitie ter terechtzitting is gevorderd het meest recht doet aan de huidige situatie van verdachte maar zeker ook voor de toekomst nog als de zogenaamde stok achter de deur kan dienen. De rechtbank zal dan ook geheel overeenkomstig beslissen. 8. De toepasselijke wettelijke voorschriften De opgelegde straffen en tenuitvoerleggingen zijn gegrond op de volgende wettelijke voorschriften: de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77o, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77cc, 77dd en 141 van het Wetboek van Strafrecht. 9. De beslissing De rechtbank: verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1. primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij; verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.2 van dit vonnis; verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij; verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5. vermelde strafbare feit oplevert; verklaart de verdachte hiervoor strafbaar; veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot: * JEUGDDETENTIE voor de duur van 108 (HONDERDACHT) DAGEN; bepaalt dat een gedeelte van deze straf , te weten 80 (TACHTIG) DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op DRIE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of niet heeft nageleefd de hierna te melden bijzondere voorwaarde; stelt daarbij als BIJZONDERE VOORWAARDE dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen, hem te geven door of namens de William Schrikker Jeugdreclassering, Postbus 12685 te 1100 AR Amsterdam, zolang deze instelling dat nodig oordeelt, ook als dat inhoudt het volgen van het ITB-Harde Kern traject; voor wat betreft de duur van de traject, geldt in het kader van deze bijzondere voorwaarde maximaal de duur van de proeftijd of zoveel korter als door de betreffende instelling noodzakelijk wordt geoordeeld; verstrekt aan voornoemde instelling de opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde; beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; * een TAAKSTRAF voor de duur van 60 (ZESTIG) UREN, bestaande uit een werkstraf, bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door 30 dagen jeugddetentie; * veroordeelt verdachte om tegen kwijting te betalen aan [benadeelde partij/slachtoffer 2], een bedrag van EUR 548,08 (vijfhonderdachtenveertig euro en acht eurocent) met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot deze uitspraak begroot op nihil; bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij/slachtoffer 2], voornoemd, niet ontvankelijk is in het resterende deel van de vordering en dat de benadeelde partij dit gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen; verstaat dat gehele of gedeeltelijke betaling van voormeld bedrag door een mededader de veroordeling van de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij/slachtoffer 2], voornoemd, met eenzelfde bedrag doet verminderen; * legt op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van EUR 548,08 (vijfhonderdachtenveertig euro en acht eurocent) ten behoeve van [benadeelde partij/slachtoffer 2]; beveelt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt -onder handhaving van voormelde verplichting- vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 10 dagen; verstaat dat de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij/slachtoffer 2], voornoemd, komt te vervallen voor zover een mededader heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij/slachtoffer 2], voornoemd. bepaalt dat de voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen; * gelast de tenuitvoerlegging van de straf voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrrechter in deze rechtbank van 13 februari 2006 onder parketnummer 11/720735-05, en vervangt deze straf, zodat thans ten uitvoer wordt gelegd: een TAAKSTRAF voor de duur van 28 (achtentwintig) uren, bestaande uit een werkstraf, bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door 14 dagen jeugddetentie; * gelast de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de straf voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrrechter in deze rechtbank van 06 juni 2005 onder parketnummer 11/500185-05, en vervangt deze straf, zodat thans ten uitvoer wordt gelegd: een TAAKSTRAF voor de duur van 100 (honderd uren), bestaande uit een werkstraf, bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door 50 dagen jeugddetentie; * verlengt de proeftijd met één jaar van (het resterende gedeelte van) de straf voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrrechter in deze rechtbank van 06 juni 2005 onder parketnummer 11/500185-05; * verlengt de proeftijd met één jaar van de straf voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 27 juli 2006 onder parketnummer 11/500164-06. Dit vonnis is gewezen door: Mr. drs. T.F. van der Lugt, voorzitter en tevens kinderrechter, Mr. M.M. Moolenburgh-Pelser en mr. G.J.A.M. van Vugt, rechters, in tegenwoordigheid van A. Gaal, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 04 oktober 2007.