
Jurisprudentie
BB5152
Datum uitspraak2007-10-02
Datum gepubliceerd2007-10-09
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4535 WWB
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-09
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4535 WWB
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking en terugvordering bijstandsuitkering. Inkomsten uit hennepkwekerij.
Uitspraak
06/4535 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 27 juni 2006, 06/1129 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (hierna: College)
Datum uitspraak: 2 oktober 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I. Nelemans, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2007. Zoals aangekondigd, is appellant niet verschenen. Voor het College is verschenen mr. C.G. Smout, werkzaam bij de gemeente Tilburg.
II. OVERWEGINGEN
Appellant ontving sedert 1 oktober 1980 bijstand, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
Op 4 oktober 2005 heeft de politie in de woning van appellant een niet in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen met onder meer 20 lampen, 3 koolstoffilters, 1 dompelpomp, 10 droogrekken, 185 bloempotten en wat hennepresten. Naar aanleiding van de bevindingen van de politie is een nader onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader zijn onder meer inlichtingen ingewonnen bij het energiebedrijf en is appellant gehoord. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapport van op 9 november 2005. Blijkens dit rapport heeft het energiebedrijf geconstateerd dat de stroomvoorziening voor de kwekerij voor de meter was afgetakt. Het rapport vermeldt dat “op basis van het rapport “Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij onder kunstlicht” Standaardberekeningen en normen van het Bureau ontnemingswetgeving van het Openbaar Ministerie, april 2005, wordt uitgegaan van een kweekperiode van 10 weken per hennepkweek. Gezien het feit dat de elektriciteit voor de aangetroffen hennepkwekerij buiten de meter om is aangelegd en belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt wanneer hij de hennepkwekerij heeft ingericht is er van uitgegaan dat belanghebbende minimaal een periode van 10 weken een hennepkwekerij heeft geëxploiteerd in zijn woning”.
Op grond van de bevindingen van het onderzoek heeft het College bij besluit van
9 november 2005 de bijstand aan appellant over de periode 26 juli 2005 tot en met
3 oktober 2005 met toepassing van artikel 54, derde lid, van de WWB ingetrokken en de over deze periode gemaakte kosten van bijstand met toepassing van artikel 58, eerste lid, van de WWB van appellant teruggevorderd. Aan dit besluit is ten grondslag gelegd dat appellant, zonder daarvan mededeling te doen, een hennepkwekerij heeft geëxploiteerd.
Bij besluit van 19 januari 2006 heeft het College het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 november 2005 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het College onder meer overwogen dat appellant zijn stelling dat hij de kwekerij nog niet in gebruik had genomen, niet met verifieerbare bewijsstukken heeft onderbouwd. Bovendien blijkt uit de aangetroffen hennepresten dat tenminste eenmaal is geoogst. Ook overigens heeft appellant naar de mening van het College geen verifieerbare gegevens verstrekt over de aanvang van de exploitatie, de herkomst van de productiemiddelen en de afzet van de oogst. Dientengevolge kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 19 januari 2006 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich gemotiveerd gekeerd tegen deze uitspraak.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In de woning van appellant is op 4 oktober 2005 een compleet ingerichte, professionele hennepkwekerij aangetroffen. De hennepkwekerij was op dat moment niet in werking. Wel zijn er resten van hennepplanten aangetroffen. Appellant heeft geen mededeling gedaan aan het College over de werkzaamheden gericht op het starten en exploiteren van de kwekerij. Daarmee is gegeven dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting, neergelegd in artikel 17, eerste lid, van de WWB heeft geschonden.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het College het ervoor mocht houden dat appellant tenminste eenmaal heeft geoogst. Appellant heeft geen bewijs geleverd van het tegendeel. In het bijzonder heeft hij geen verifieerbare gegevens omtrent de herkomst van de productiemiddelen verstrekt. Hij heeft niet aangegeven wanneer en waar hij deze middelen heeft aangeschaft. Evenmin heeft hij aangegeven wanneer en door wie de elektriciteitsvoorziening buiten de meter om is aangelegd. Als gevolg van één en ander moet worden vastgesteld dat het recht op bijstand van appellant over de betrokken periode van 10 weken niet valt vast te stellen. Het College was dan ook bevoegd de aan appellant verleende bijstand over deze periode in te trekken en in het verlengde daarvan de in die periode gemaakte kosten van bijstand van appellant terug te vorderen.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het College niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken. Met betrekking tot de bevoegdheid tot terugvordering op grond van artikel 58 van de WWB heeft de gemeenteraad van Tilburg in artikel 5 van de Misbruikverordening WWB regels gesteld. Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 30 januari 2007,
LJN AZ8022, is de Raad van oordeel dat dit artikel verbindende kracht mist. Dit neemt evenwel niet weg dat het gestelde in dit artikel, hierop neerkomend dat van terugvordering geheel of gedeeltelijk wordt afgezien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, als beleid van het College kan worden aangemerkt. Naar het oordeel van de Raad gaat een beleid, althans voorzover het betreft de terugvordering die het gevolg is van schending van de inlichtingenverplichting door betrokkene en inhoudende, dat van terugvordering slechts geheel of gedeeltelijk wordt afgezien bij aanwezigheid van dringende redenen, de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het College niet in overeenstemming met zijn beleid heeft besloten en evenmin dat het College, met overeenkomstige toepassing van artikel 4:84 (slot) van de Algemene wet bestuursrecht, in afwijking van het beleid geheel of gedeeltelijk van terugvordering had moeten afzien.
De Raad overweegt tot slot dat hij geen termen aanwezig acht voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J.M.A. van der Kolk-Severijns en L.H. Waller als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
S. van Ommen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2007.
(get.) G van der Wiel
(get.) S. van Ommen
IJ021007