Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5146

Datum uitspraak2007-09-27
Datum gepubliceerd2007-10-09
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/3508 AW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verplaatsing plaats van tewerkstelling politiefunctionaris.


Uitspraak

06/3508 AW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 2 mei 2006, 05/1355 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Korpsbeheerder van de politieregio Hollands Midden (hierna: korpsbeheerder) Datum uitspraak: 27 september 2007 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. De korpsbeheerder heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M. Scheggetman, werkzaam bij ACP Politievakorganisatie. De korpsbeheerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. G.E. Treffers, werkzaam bij de politieregio Hollands Midden. II. OVERWEGINGEN 1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende, hier van belang zijnde, feiten en omstandigheden. 1.1. Appellant is werkzaam als politiefunctionaris bij de politieregio Hollands Midden, tot 1 september 2004 met als plaats van tewerkstelling Lekkerkerk. In verband met de samenvoeging van de tot dan bestaande politieteams Lekkerkerk en Schoonhoven tot één team Krimpenerwaard en huisvesting van dat team in een centrale post in Schoonhoven, heeft de korpsbeheerder aan appellant bij besluit van 24 augustus 2004 meegedeeld dat zijn plaats van tewerkstelling met toepassing van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder v, en artikel 10 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp), met ingang van 1 september 2004 wordt gewijzigd in Schoonhoven, en dat in verband daarmee zijn vergoeding voor woon-werkverkeer wordt aangepast. 1.2. De korpsbeheerder heeft dit besluit na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit van 20 januari 2005. 2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen dat besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de korps-beheerder bij het ontbreken van een wettelijke bepaling met betrekking tot verplaatsingen als in geding, terecht heeft teruggegrepen op zijn algemene beheerbevoegdheid. Voorts was de rechtbank van oordeel dat de korpsbeheerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. 3. De Raad overweegt naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht het volgende. 3.1. De Raad merkt op dat appellant blijkens hetgeen in bezwaar naar voren is gebracht op zichzelf geen bezwaar heeft tegen zijn plaatsing op het nieuwe bureau en de daarmee gepaard gaande wijziging van zijn plaats van tewerkstelling en dat hij dus niet een ongedaanmaking van de verplaatsing beoogt. De Raad begrijpt appellants bezwaar tegen het bestreden besluit aldus dat appellant meent dat de korpsbeheerder met uitsluitend de aanpassing van de vergoeding woon-werkverkeer, bij dit besluit onvoldoende zijn aan een verplaatsing verbonden rechtspositionele aanspraken op een financiële vergoeding heeft gehonoreerd. Appellant is in dit verband primair van mening dat een verplaatsing als de onderhavige gebaseerd dient te zijn op artikel 65a van het Barp, hetgeen zou meebrengen dat appellant op grond van artikel 30a van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) aanspraak heeft op vergoeding in tijd van de extra reistijd boven een half uur per dienst, alsmede op vergoeding van € 0,15 per extra afgelegde reiskilometer als voorzien in artikel 12b van de Regeling vergoeding verplaatsingskosten politie. Indien de verplaatsing niet kan berusten op artikel 65a van het Barp is appellant subsidiair van mening dat de verplaatsing berust op artikel 64 van het Barp en dient aan hem het uit de verplaatsing voortvloeiende financiële nadeel te worden vergoed. 3.2. De Raad is van oordeel dat artikel 65a van het Barp niet aan de orde is, omdat de wijziging van de plaats van tewerkstelling niet is geschied in het kader van een door het bevoegd gezag vastgesteld personeels- en organisatiebeleid. Zoals de Raad reeds heeft overwogen in zijn uitspraak van 9 februari 2006, LJN AV2009, blijkt uit tekst en toelichting van artikel 65a van het Barp duidelijk dat hiermee is bedoeld een door het bevoegd gezag, in overeenstemming met het Regionaal Georganiseerd Overleg vastgesteld personeels- en organisatiebeleid met betrekking tot het opdragen van een andere functie of het aanwijzen van een andere plaats van tewerkstelling. De Nota van Toelichting bij artikel 65a van het Barp (Stb. 1999, 370) noemt als voorbeeld hiervan een verplaatsing in het kader van een functieroulatiebeleid. Van een verplaatsing op zulke beleidsmatige gronden is bij de onderhavige samenvoeging van twee politieteams geen sprake. De Raad merkt daarbij overigens nog op dat artikel 65a van het Barp met ingang van 1 juli 2007 is komen te vervallen. 3.3. Op grond van artikel 64 van het Barp is de ambtenaar, indien het belang van de dienst dit in bijzondere gevallen vordert, verplicht zijn functie op een andere dan de hem aangewezen plaats van tewerkstelling uit te oefenen. Met betrekking tot dit artikel is in de Nota van Toelichting vermeld dat de ambtenaar bij een verplaatsing op die grond geen financieel nadeel mag ondervinden. Deze vermelding dat de ambtenaar bij een verplaatsing op grond van dat artikel geen financieel nadeel mag ondervinden, heeft evenwel noch in het Barp, noch in het Bbp, noch in de Regeling vergoeding verplaatsingskosten politie geleid tot een specifieke bepaling waaraan appellant een financiële aanspraak kan ontlenen. Ook indien geoordeeld zou worden dat de verplaatsing van appellant gebaseerd zou moeten zijn op artikel 64 van het Barp, dan zou dat niet tot de conclusie kunnen leiden dat appellant bij het bestreden besluit ten onrechte enige hem toekomende financiële aanspraak is ontzegd. Nu appellant de verplaatsing als zodanig niet betwist en de korpsbeheerder de vergoeding voor woon-werkverkeer ambtshalve heeft aangepast, kan en zal de Raad, gelet op het bovenstaande, het antwoord op de vraag of de verplaatsing gebaseerd had dienen te zijn op artikel 64 van het Barp in het midden laten. 4. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 5. De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en A.A.M. Mollee en W. van den Brink als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 september 2007. (get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers. (get.) P.W.J. Hospel. HD 20.09