Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5143

Datum uitspraak2007-04-19
Datum gepubliceerd2007-10-11
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/4744
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering ambtshalve verlening verblijfsvergunning regulier / contra-indicatie in asielprocedure / ptss / afzien van horen
Verweerder heeft besloten om niet ambtshalve aan eiser, burger van de Democratische Republiek Congo (DRC), een verblijfsvergunning regulier wegens ‘tijdsverloop in de asielprocedure’ (het zogenaamde driejarenbeleid) te verstrekken, omdat sprake is van een contra-indicatie als bedoeld in C2/9.3, onder b, Vreemdelingencirculaire 2000. Uit een individueel ambtsbericht, opgemaakt ten tijde van de asielprocedure van eiser, is namelijk gebleken dar eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt met betrekking tot zijn woonadres in Kinshasa, zijn lagere school en de garage waar hij zou hebben gewerkt. In haar onherroepelijk geworden uitspraak in de asielprocedure van eiser heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, overwogen dat verweerder zich op grond van het individueel ambtsbericht in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is. De rechtbank gaat in de onderhavige procedure uit van voormelde rechterlijke uitspraak en stelt vast dat eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt, zodat sprake is van een contra-indicatie als bedoeld in het door verweerder gevoerde beleid. Eiser heeft aangevoerd dat hij onjuist zou hebben verklaard vanwege een geheugenstoornis, veroorzaakt door de posttraumatisch stressstoornis waar hij aan lijdt. Onder deze omstandigheden is het volgens eiser niet redelijk om de contra-indicatie tegen te werpen. Hetgeen eiser heeft aangevoerd is geen reden om verweerder te nopen tot afwijking van zijn beleid, nu ook in de voormelde rechterlijke uitspraak niet aannemelijk is geacht dat het verstrekken van de onjuiste gegevens is veroorzaakt door de (ook in die procedure gestelde) psychische problemen van eiser. Verweerder heeft terecht met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, Awb van het horen van eiser afgezien.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Nevenzittingsplaats Haarlem zaaknummer: AWB 06 / 4744 uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 19 april 2007 in de zaak van: [Eiser], geboren op [geboortedatum] 1982, burger van de Democratische Repupliek Congo (DRC), eiser, gemachtigde: mr. M.R. van der Linde, advocaat te Zaandam, tegen: de staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. J.P. van den Bos, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage. 1. Procesverloop 1.1 Verweerder heeft bij besluit van 13 januari 2004 beslist dat aan eiser niet ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘tijdsverloop gedurende de asielprocedure’ wordt verleend. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt op 21 januari 2004. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 23 december 2005 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit op 24 januari 2006 beroep ingesteld. 1.2 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. 1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 26 februari 2007. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. 2. Overwegingen 2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde. 2.2 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser heeft op 18 oktober 1998 een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling. De minister van Buitenlandse Zaken heeft over eiser een individueel ambtsbericht, gedateerd 5 december 2000 (kenmerk DPC/AM-702965), uitgebracht. Verweerder heeft vervolgens de aanvraag bij besluit van 27 februari 2001 niet ingewilligd. Op 23 april 2001 heeft eiser tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 9 april 2002 heeft verweerder het bezwaarschrift, waarbij de aanvraag ingevolge artikel 117 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) is aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, ongegrond verklaard. Bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 14 oktober 2003 (AWB 02/33925) is het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Verweerder heeft bij besluit van 13 januari 2004 het bezwaarschrift van 23 april 2001 wederom ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld op 21 januari 2004. Het beroep is bij uitspraak van 15 februari 2005 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam (AWB 04/3158), ongegrond verklaard. 2.3 Verweerder heeft besloten om niet ambtshalve aan eiser een verblijfsvergunning regulier wegens ‘tijdsverloop in de asielprocedure’ (het zogenaamde driejarenbeleid) te verstrekken op grond van een contra-indicatie. Nu uit het individuele ambtsbericht van 5 december 2000 blijkt dat eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt met betrekking tot zijn woonadres in Kinshasa, zijn lagere school en de garage waar hij zou hebben gewerkt, is sprake van een contra-indicatie als bedoeld in C2/9.3, onder b, Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Eiser is niet gehoord, omdat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar. 2.4 Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid, als neergelegd in artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht (Awb) en ten onrechte de contra-indicatie heeft tegengeworpen. Tevens is eiser van mening dat hem een status toekomt op grond van de bijzondere schrijnendheid van zijn situatie. Op deze stelling is door verweerder niet ingegaan, hetgeen een motiveringsgebrek in het bestreden besluit vormt. Tenslotte beroept eiser zich op schending van de hoorplicht. 2.5 Verweerder heeft zich in zijn verweerschrift op het standpunt gesteld dat een beoordeling van de schrijnendheid van eisers situatie niet in de huidige procedure kan plaatsvinden. De rechtbank overweegt als volgt. 2.6 Verweerder heeft het door hem gevoerde driejarenbeleid afgeschaft met ingang van 1 januari 2003. Voor aanvragen die zijn ingediend voor 1 januari 2000 blijft het driejarenbeleid, zoals neergelegd in C2/9 van de Vc gelden. 2.7 In C2/9.3 Vc heeft verweerder contra-indicaties opgenomen voor het verlenen van een verblijfsvergunning regulier op grond van tijdsverloop in de asielprocedure. Als contra-indicatie geldt blijkens C2/9.3, onder b, Vc dat er onjuiste gegevens zijn verstrekt dan wel gegevens zijn achtergehouden, terwijl de achtergehouden gegevens tot afwijzing van de aanvraag zouden hebben geleid. 2.8 In haar uitspraak van 15 februari 2005 (AWB 04/3158) heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, voor zover hier van belang, overwogen dat hetgeen eiser heeft aangevoerd tegen het over hem uitgebrachte individuele ambtsbericht van 5 december 2000 onvoldoende concrete aanknopingspunten biedt voor de conclusie dat aan de juistheid of volledigheid van het individuele ambtsbericht moet worden getwijfeld en bepaald dat verweerder zich op grond van het individuele ambtsbericht in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is. De rechtbank gaat in deze procedure uit van bovengenoemde uitspraak en stelt vast dat eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt, zodat er sprake is van een contra-indicatie zoals bedoeld in het door verweerder gevoerde beleid. Eiser heeft dit verder niet bestreden. 2.9 Eiser stelt onjuist te hebben verklaard vanwege een geheugenstoornis, welke is veroorzaakt door de posttraumatische stresstoornis waar hij aan lijdt. Onder die omstandigheden is het niet redelijk om de contra-indicatie tegen te werpen. 2.10 In bovengenoemde uitspraak van 15 februari 2005 heeft de rechtbank niet aannemelijk geacht dat het verstrekken van de onjuiste gegevens is veroorzaakt door de (ook in die procedure gestelde) psychische problemen van eiser. Er is geen reden om thans tot een ander oordeel te komen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de door eiser gestelde psychische problemen, zoals die ook in de eerdere procedure aan de orde zijn geweest, niet als bijzondere omstandigheden heeft hoeven aan te merken, die zouden nopen tot het, in afwijking van het beleid, niet tegenwerpen van de contra-indicatie. 2.11 Volgens eiser heeft verweerder ten onrechte niet de schrijnendheid van zijn situatie beoordeeld. De rechtbank is van oordeel dat, nu het verzoek is ingediend in de bezwaarfase van de procedure tot het niet ambtshalve verlenen van de vergunning op grond van tijdsverloop, verweerder dit verzoek heeft kunnen beschouwen als een aparte aanvraag waarover in deze procedure niet behoeft te worden beslist. Het bestreden besluit vertoont op dit punt geen motiveringsgebrek. 2.12 Van een kennelijk ongegrond bezwaar als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, Awb is sprake indien, aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift, in samenhang met hetgeen in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van de primaire beslissing, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden geoordeeld dat die situatie zich hier voordeed. Het bezwaarschrift bevatte geen aanknopingspunten op grond waarvan verweerder had moeten verwachten dat op de hoorzitting nog andere feiten of omstandigheden naar voren gebracht zouden worden die tot gegrondverklaring van het bezwaar hadden kunnen leiden. Verweerder heeft derhalve terecht met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, Awb van het horen van eiser afgezien. 2.13 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. 2.14 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten. 3. Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door J.P. Smit, rechter, en op 19 april 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. S. de Groot, griffier. Afschrift verzonden op: Coll: Rechtsmiddel Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.