Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5123

Datum uitspraak2007-10-08
Datum gepubliceerd2007-10-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4764 WUV-VV
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Weigering voorlopige voorziening. Weigering terug te komen van eerder besluit. Geen spoedeisend belang.


Uitspraak

07/4764 WUV-VV Centrale Raad van Beroep Voorzieningenrechter U I T S P R A A K als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 17 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van: [verzoeker]) (hierna: verzoeker), in het geding tussen: verzoeker en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster) Datum uitspraak: 8 oktober 2007 I. PROCESVERLOOP Namens verzoeker is beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 20 juli 2007, kenmerk JZ/R60/2007, ten aanzien van verzoeker genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet). Verzoeker heeft de Raad tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Verweerster heeft op 22 augustus 2007 de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend. Met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de behandeling van dit verzoek op een zitting achterwege gebleven. II. OVERWEGINGEN 1. Op grond van de gedingstukken gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Bij na bezwaar genomen besluit van 20 juli 2007 heeft verweerster haar weigering gehandhaafd de eerdere, naar aanleiding van een in juni 2003 door verzoeker gedane aanvraag, genomen besluiten te herzien. In dat verband is overwogen - kort gezegd - dat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft ingediend op grond waarvan is komen vast te staan dat verzoeker vervolging in de zin van de Wet heeft ondergaan dan wel heeft verkeerd in met de vervolging vergelijkbare omstandigheden. 2. Verzoeker wenst een voorlopige voorziening vanwege zijn slechte financiƫle positie, zijn slechte gezondheid, omdat hij al de gemiddelde leeftijd die een man in Indonesiƫ kan bereiken ruimschoots heeft bereikt en omdat hij nog voor zijn overlijden een uitkering wenst te ontvangen. 3. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. 3.1. Op grond van het bepaalde in artikel 17 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter indien, voor zover hier van belang, tegen een op grond van de Wet genomen besluit beroep bij de Raad is ingesteld, een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 3.2. De voorzieningenrechter acht met hetgeen namens verzoeker is aangevoerd geen sprake van een voldoende zwaarwegend spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat het beroep in de hoofdzaak van verzoeker op 8 november 2007 door de Raad zal worden behandeld. 4. Op grond van het vorenstaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond is en voor afwijzing in aanmerking komt. 5. De voorzieningenrechter ziet tot slot geen aanleiding voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb, inzake vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep; Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb af. Deze uitspraak is gedaan door H.R. Geerling-Brouwer. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2007. (get.) H.R. Geerling-Brouwer. (get.) J.P. Schieveen.