Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5116

Datum uitspraak2007-09-27
Datum gepubliceerd2007-10-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/646 WUV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering uitbreiding huishoudelijke hulp. Niet op grond van gezondheidsklachten op gevraagde uitbreiding aangewezen.


Uitspraak

07/646 WUV Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant] (hierna: appellant) en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster) Datum uitspraak: 27 september 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellant is beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster van 8 januari 2007, kenmerk JZ/I/70/2007 (hierna: bestreden besluit), genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet). Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2007. Appellant is daar in persoon verschenen met bijstand van mr. J.C.M. van Berkel, advocaat te Sittard, terwijl verweerster zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. OVERWEGINGEN Blijkens de gedingstukken is appellant, geboren in 1934, in 1998 gelijkgesteld met de vervolgde en als zodanig uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet. Toen is - op basis van een in juli 1998 door een geneeskundig adviseur van verweerster, de arts R. van Gorkum, ingesteld medisch onderzoek van appellant - aanvaard dat de psychische klachten van appellant in causaal verband staan met zijn met vervolging vergelijkbare oorlogservaringen, en tot invalidering in de zin van de Wet hebben geleid. Een zodanig causaal verband is niet aanvaard voor de liesbreuk, en de maag-, hand- en hartklachten van appellant. Voorts is, voor zover thans van belang, bij besluit van 19 augustus 2002 aan appellant op grond van artikel 20 van de Wet een vergoeding van de kosten van 4 uren per week huishoudelijke hulp toegekend. Bij vervolgaanvraag van januari 2006 heeft appellant verzocht om uitbreiding van de voorziening voor huishoudelijke hulp naar 8 uren per week. Hiertoe heeft appellant aangevoerd dat hij in verband met vooral zijn psychische klachten, maar ook vanwege zijn hart- en handklachten geen huishoudelijk werk meer kan verrichten. Deze aanvraag heeft verweerster bij besluit van 30 augustus 2006, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, afgewezen onder overweging dat appellant niet op grond van al zijn gezondheidsklachten op de gevraagde uitbreiding is aangewezen. Hierbij is in het bijzonder in aanmerking genomen dat op grond van de gegevens van de appellant behandelend cardioloog blijkt dat de cardiale situatie van appellant stabiel is, terwijl blijkens de gegevens van de huisarts de lichamelijke toestand van appellant redelijk is. Op grond van deze gegevens is een gericht medisch onderzoek door de geneeskundig adviseur van verweerster niet nodig geacht. Verder is in aan-merking genomen dat niet is gebleken van chaotisch gedrag of zelfverwaarlozing op grond van de psychische klachten van appellant. Bij deze besluitvorming is mede gelet op het bepaalde in artikel 21a van de Wet. In beroep is namens appellant vooral aangevoerd dat ten onrechte niet een gericht medisch onderzoek vanwege verweerster heeft plaatsgevonden. Naar de mening van appellant zegt het stabiel zijn van de cardiale situatie niets over zijn inspanningstolerantie noch over eventuele andere beperkingen. Ditzelfde geldt voor de opmerkingen van de huisarts en de overige gezondheidsklachten. De Raad volgt appellant in deze grief. Blijkens de gedingstukken berust de eerdere toekenning aan appellant van 4 uren huishoudelijke hulp niet op een gericht medisch onderzoek naar de door appellant in dat opzicht ondervonden beperkingen maar op een zogenoemde beleidsmatige beoordeling. Hierbij gevoegd de omstandigheid dat het meest recente vanwege verweerster ingesteld medisch onderzoek van appellant uit 1998 dateert, had bij de beoordeling van de huidige aanvraag van appellant niet volstaan mogen worden met het inwinnen van informatie bij de behandelende sector. Naar namens verweerster in eerdere zaken steeds is benadrukt, en door de Raad is onderschreven, behoort het bij uitstek tot de competentie van de geneeskundig adviseurs van verweerster om de uit gezondheidsklachten voorvloeiende beperkingen vast te stellen. Een eigen gericht medisch onderzoek van de betrokkene is hierbij onontbeerlijk. Het voorgaande leidt de Raad tot de slotsom dat het bestreden besluit niet met de ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en genomen. Dit besluit kan daarom niet in stand blijven. De Raad ziet voorts aanleiding verweerster te veroordelen in de kosten van appellant tot een bedrag van € 644,- aan kosten van juridische bijstand. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het beroep gegrond; Vernietigt het bestreden besluit; Bepaalt dat verweerster een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; Veroordeelt verweerster in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644,-, te betalen door de Pensioen- en Uitkeringsraad aan de griffier van de Raad; Bepaalt dat de Pensioen- en Uitkeringsraad aan appellant het door haar betaalde griffierecht van € 35,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en C.G. Kasdorp als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 september 2007. (get.) A. Beuker-Tilstra. (get.) J.P. Schieveen.