Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5105

Datum uitspraak2007-10-04
Datum gepubliceerd2007-10-09
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers607005-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

opzet; poging doodslag


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnr. : 07.607005-07 Uitspraak: 4 oktober 2007 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen [verdachte] Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2007. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R. Veerkamp, advocaat te Utrecht. De officier van justitie, mr. A.A. Reah, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte terzake het primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzonder voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal houden aan de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering, ook als dit inhoudt dat verdachte een ambulante behandeling dient te ondergaan bij de Waag of een soortgelijke behandelinstelling. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de vorderring van de benadeelde partij [benadeelde partij] geheel zal worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging). BEWIJS De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad om aangever [benadeelde partij] van het leven te beroven. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. Verdachte heeft ten overstaan van [benadeelde partij] het mes uit zijn broekzak gehaald en opengeklapt. Met dat mes heeft hij [benadeelde partij] in de linkerkant van zijn borst en ter hoogte van zijn milt gestoken. Op grond van algemene ervaringsregels is de kans aanmerkelijk te achten dat iemand die met een mes links in de borst en in de zij wordt gestoken, op de wijze zoals verdachte heeft gedaan, als gevolg daarvan komt te overlijden. De hiervoor omschreven gedragingen van de verdachte – het pakken van het mes, het uitklappen van het mes en het steken met dat mes in de borst en zij van het slachtoffer – zijn zozeer gericht geweest op het doen intreden van het gevolg – de dood van het slachtoffer- dat de rechtbank daaruit afleidt dat hij de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Verdachte heeft zich derhalve willens en wetens aan de aanmerkelijke kans blootgesteld dat dit fatale gevolg zou intreden. De rechtbank acht derhalve bewezen dat het opzet op de levensberoving van [benadeelde partij] was gericht. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat: hij op 1 januari 2007 in de gemeente Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet die [benadeelde partij] met een mes in de borst en de zij heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. Van het primair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: poging tot doodslag, strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft, terwijl hij onder invloed was van alcohol, het slachtoffer zonder duidelijke aanleiding twee keer met een mes gestoken. Het gedrag van verdachte getuigt van disrespect voor het leven van een ander. Door het handelen van verdachte heeft het slachtoffer letsel opgelopen. De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 15 augustus 2007 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Door psychiater M.A. Westerborg is op 4 september 2007 een rapport uitgebracht omtrent de persoon van de verdachte. Westerborg concludeert dat bij verdachte op het moment van plegen van het ten laste gelegde sprake was van een ziekelijke stoornis onder invloed van fors alcoholgebruik en dat verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd dient te worden. Volgens de psychiater is het alcoholgebruik van verdachte zorgelijk en zou het goed zijn om in het kader van een verplicht reclasseringcontact verdachte deel te laten nemen aan een programma gericht op bewustwording van de negatieve invloed die alcohol op hem heeft en het stoppen met gebruik van alcohol. Op 24 augustus 2007 is door J.F.G.M. van Nunen, klinisch psycholoog, rapport opgemaakt omtrent de persoon van de verdachte. Ook Van Nunen concludeert tot verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Van Nunen adviseert behandeling van verdachte, in het kader van een reclasseringstoezicht, om te werken aan de gestoorde agressiehuishouding en het drankmisbruik. De rechtbank heeft de conclusies van de beide deskundigen met betrekking tot de enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte overgenomen en deze tot de hare gemaakt. De rechtbank heeft hier bij de strafoplegging rekening mee gehouden. Door M. Verwey reclasseringswerker bij de Reclassering Nederland is op 10 april 2007 een voorlichtingsrapport uitgebracht omtrent de persoon van de verdachte. In dit rapport staat weergegeven dat verdachte zelf van mening is dat hij geen alcoholprobleem heeft. De reclassering adviseert de rechtbank om aan verdachte een - deels voorwaardelijke- gevangenisstraf op te leggen waarbij een verplicht reclasseringtoezicht als bijzondere voorwaarde wordt gesteld zodat verdachte een behandeling kan ondergaan voor zijn alcoholproblematiek en kan deelnemen aan een Cognitieve Vaardigheidstraining. Het vorenstaande in aanmerking nemende is de rechtbank van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is. De door de officier van justitie geëiste straf is naar het oordeel van de rechtbank echter te zwaar, met name gelet op het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. De rechtbank is van oordeel dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht volstaat voor het onvoorwaardelijk deel van de vrijheidsstraf. De rechtbank acht het van groot belang dat verdachte gaat werken aan zijn alcohol- en agressieproblematiek. Derhalve zal de rechtbank verplicht reclasseringscontact als bijzondere voorwaarde stellen bij het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c en 14d van het Wetboek van Strafrecht. Benadeelde partij Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [benadeelde partij] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is, gelet op het voegingsformulier, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 1789,40, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil. De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar. De rechtbank zal voorts terzake van het ten laste van verdachte bewezen verklaarde feit aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 1789,40 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]. BESLISSING Het primair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het primair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 351 dagen. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht. Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 180 dagen, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd. Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt dat verdachte dient mee te werken aan een ambulante behandeling bij De Waag of een soortgelijke behandelinstelling, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], [adres], van een bedrag van € 1789,40 (zegge: éénduizend zevenhonderd negenentachtig euro en veertig cent). De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 1789,40, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 35 dagen hechtenis. De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen. Aldus gewezen door mr. G.A. Versteeg, voorzitter, mrs. G.M.J. Vijftigschild en F.H. Schormans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 oktober 2007.