Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5072

Datum uitspraak2007-10-03
Datum gepubliceerd2007-10-09
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersVI 4/07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing van de vordering tot achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling. In deze fase van het onderzoek is het hof onvoldoende gebleken dat er een gerede kans is dat de strafrechter later oordelend tot een veroordeling terzake mishandeling zal komen. Het hof is van oordeel dat (met de thans voorhanden informatie) geen sprake is van een ernstige misdraging in de zin van artikel 15a, eerste lid, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafrecht. Op grond van het bovenstaande acht het hof geen grond aanwezig voor het geheel dan wel gedeeltelijk achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling van veroordeelde en dient de vordering van de officier van justitie te worden afgewezen.


Uitspraak

VI-nummer: 04/07 Uitspraak: 3 oktober 2007 Gerechtshof te Arnhem Kamer als bedoeld in artikel 67 van de wet op de rechterlijke organisatie. Het hof heeft te beslissen op de op 18 juli 2007 ingekomen vordering van de officier van justitie te Dordrecht van 16 juli 2007, strekkende tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling van: [VEROORDEELDE], geboren te [geboorteplaats] op [geboortdatum], thans gedetineerd in [verblijfplaats]. Het hof heeft ter openbare terechtzitting van 19 september 2007 gehoord de veroordeelde en de raadsman van veroordeelde, mr K. Wijnmalen, advocaat te Dordrecht, alsmede de advocaat-generaal bij dit hof, die heeft geconcludeerd de vordering van de officier van justitie strekkende tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling geheel toe te wijzen. Overwegingen Grondslag van de vordering De vordering strekt ertoe dat de vervroegde invrijheidstelling met betrekking tot de bij vonnis van 21 april 2006 (het hof begrijpt: 6 april 2006) van de rechtbank te Dordrecht opgelegde gevangenisstraf van 40 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, achterwege zal blijven. Aan de vordering is ten grondslag gelegd dat veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zeer ernstig heeft misdragen, zoals bedoeld in artikel 15a, eerste lid aanhef en sub c van het Wetboek van Strafrecht. Ernstige misdraging Uit de stukken van het dossier en het verhandelde tijdens het onderzoek ter terechtzitting is het hof hierover het volgende gebleken. Op 5 juni 2007 is door [aangever] aangifte gedaan van poging tot zware mishandeling. Veroordeelde zou [aangever] met opzet zodanig met een vork hebben gestoken dat [aangever] zwaar lichamelijk letsel op had kunnen lopen. Veroordeelde erkent dat hij [aangever] met een vork in zijn schouder heeft gestoken dan wel geprikt. [aangever] spreekt in zijn aangifte niet over enig pijn of letsel als gevolg van het handelen van veroordeelde. Ook anderszins is enig pijn of letsel bij [aangever] thans niet komen vast te staan. In deze fase van het onderzoek is het hof daarom onvoldoende gebleken dat er een gerede kans is dat de strafrechter later oordelend tot een veroordeling terzake mishandeling zal komen. Het hof is van oordeel dat (met de thans voorhanden informatie) geen sprake is van een ernstige misdraging in de zin van artikel 15a, eerste lid, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafrecht Beoordeling van de vordering Op grond van het bovenstaande acht het hof geen grond aanwezig voor het geheel dan wel gedeeltelijk achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling van veroordeelde en dient de vordering van de officier van justitie te worden afgewezen. Toegepaste wetsartikelen Het hof heeft gelet op de artikelen 15a, 15b en 15c van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING: Het hof: - Wijst de vordering van de officier van justitie te Dordrecht af. Aldus gewezen door: mr H.G.W. Stikkelbroek, voorzitter mrs J.I.M.W. Bartelds en F.J.H. Rutgers van der Loeff, raadsheren in tegenwoordigheid van mr N.D. ten Elshof, griffier en op 3 oktober 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken. Mr F.J.H. Rutgers van der Loeff is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.