Jurisprudentie
BB5052
Datum uitspraak2007-02-27
Datum gepubliceerd2007-10-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersK06/1765
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersK06/1765
Statusgepubliceerd
Indicatie
Klacht ex artikel 13 Sv. art. 58 Sv; wederrechtelijke vrijheidsberoving na het verlopen van de termijn ex art. 58 Sv..
Naar het oordeel van het hof heeft beklaagde ten onrechte geoordeeld dat de inverzekeringstelling terzake van de niet in haar vordering tot toetsing aan de rechter-commissaris opgenomen feiten doorliep tot aan het eind van de maximale in artikel 58 van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn en dat deze tijd-ruimte beschikbaar was voor het afhoren van klager voor die feiten. In zoverre is naar het oordeel van het hof sprake van een onherstelbare fout in het voorbereidend onderzoek.
Evenwel, het hof acht onvoldoende aannemelijk dat een en ander opzettelijk, dan wel met grove veronachtzaming van de belangen van klager is geschied.
Uitspraak
K06/1765
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Beschikking van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 27 februari 2007 inzake het beklag ex artikel 13 van het Wetboek van Strafvordering van:
(klager),
wonende te Tegelen,
hierna te noemen: klager,
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van mr. S.T. van Berge Henegouwen en C.W.J. Faber, advocaten te Maastricht,
over de beslissing van de hoofdofficier van justitie te Maastricht tot het niet indienen van een verzoekschrift als bedoeld in artikel 510 van het Wetboek van Strafvordering, strekkende tot vervolging van:
(beklaagde),
officier van justitie te Maastricht,
hierna te noemen: beklaagde,
wegens wederrechtelijke vrijheidsberoving.
De feitelijke gang van zaken.
Namens klager is de hoofdofficier van justitie te Maastricht verzocht om een verzoekschrift als bedoeld in artikel 510 van het Wetboek van Strafvordering in te dienen, strekkende tot vervolging van beklaagde wegens wederrechtelijke vrijheidsberoving, beweerdelijk gepleegd jegens klager.
Op 4 juli 2006 is door de hoofdofficier van justitie aan klager bericht dat geen verzoekschrift als bedoeld in artikel 510 van het Wetboek van Strafvordering zal worden ingediend omdat de vrijheidsberoving van klager niet wederrechtelijk is geweest.
Hierop is namens klager bij schrijven van 28 september 2006 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 3 oktober 2006, met het verzoek de hoofdofficier van justitie te Maastricht te bevelen een verzoekschrift als bedoeld in artikel 510 van het Wetboek van Strafvordering in te dienen.
De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 21 december 2006 het hof geraden het beklag af te wijzen.
Op 30 januari 2007 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van klager en zijn advocaten.
De advocaat-generaal heeft verklaard te persisteren bij het schriftelijk verslag.
De beoordeling.
Klager stelt dat beklaagde, de officier van justitie die heeft geweigerd hem in vrijheid te stellen nadat de rechter-commissaris zijn, klagers, inverzekeringstelling onrechtmatig had geoordeeld, zich heeft schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving in de periode van 18 februari 2005 tot 20 februari 2005.
Bij de beoordeling van het beklag gaat het hof van de volgende feiten uit:
1. Klager is op 17 februari 2005 te 16.05 uur in verzekering gesteld terzake van feiten genoemd in, althans bedoeld in drie verschillende signaleringen, te weten voor Nederland, voor de officier van justitie te Assen en voor Duitsland.
2. Op 18 februari 2005 is klager voorgeleid voor de rechter-commissaris te Maastricht ter toetsing van de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling als bedoeld in artikel 59a van het Wetboek van Strafvordering.
3. In de vordering van beklaagde is als strafbare gedraging opgenomen de verdenking terzake van het gebruik maken van een valse cheque ter waarde van EUR 183.000,- bij de (bank) te Sittard-Geleen.
4. Door de rechter-commissaris is bij beslissing van 18 februari 2005 de inverzekeringstelling onrechtmatig geoordeeld.
5. Door beklaagde is daarop aan de politie opdracht gegeven klager niet direct in vrijheid te stellen, doch hem eerst nog te horen over de door hem gepleegde strafbare feiten te Assen. Naar de mening van beklaagde was de onrechtmatigheid van de inverzekeringstelling alleen vastgesteld terzake de feiten beschreven in het proces-verbaal van de basiseenheid Born-Susteren en was er geen oordeel gegeven over de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling voor het in Assen gepleegde strafbare feit.
6. Beklaagde droeg de politie op klager in deze te horen en hem vervolgens in vrijheid te stellen. Vervolgens diende klager wederom te worden aangehouden ter fine van uitlevering.
7. Klager is vervolgens diverse malen door de politie gehoord terzake van verschillende strafbare feiten.
8. Op 20 februari 2005 te 14.10 uur is klager in vrijheid gesteld en aansluitend opnieuw aangehouden ter fine van uitlevering.
Naar het oordeel van het hof heeft beklaagde ten onrechte geoordeeld dat de inverzekeringstelling terzake van de niet in haar vordering tot toetsing aan de rechter-commissaris opgenomen feiten doorliep tot aan het eind van de maximale in artikel 58 van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn en dat deze tijd-ruimte beschikbaar was voor het afhoren van klager voor die feiten. In zoverre is naar het oordeel van het hof sprake van een onherstelbare fout in het voorbereidend onderzoek.
Evenwel, het hof acht onvoldoende aannemelijk dat een en ander opzettelijk, dan wel met grove veronachtzaming van de belangen van klager is geschied. Beklaagde is kennelijk van oordeel geweest dat haar handelen rechtmatig was en binnen de wettelijke kaders van het Wetboek van Strafvordering lag. Zulks blijkt naar het oordeel van het hof uit het feit dat beklaagde hetzelfde en zelfs meer had kunnen bereiken wanneer zij op 18 februari 2005 de onmiddellijke invrijheidsstelling van klager had bevolen en hem vervolgens aansluitend had laten aanhouden ter fine van uitlevering.
Gelet op het vorenstaande dient het beklag te worden afgewezen.
De beslissing.
Het hof wijst het beklag af.
Aldus gegeven door
mr. P.A.M. Hendriks, als voorzitter,
mrs. B.F. de Poorter en C. de Bruijne, als raadsheer,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Gras, als griffier.
op 27 februari 2007.
Mr. De Bruijne is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.