
Jurisprudentie
BB5051
Datum uitspraak2007-09-12
Datum gepubliceerd2007-10-15
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers508-R-07
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-15
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers508-R-07
Statusgepubliceerd
Indicatie
Uithuisplaatsing slachtoffer lover-boys gehandhaafd. Verzoek ex artikel 810a Rv. van minderjarige op grond van wetsgeschiedenis afgewezen (geen bevoegdheid).
Uitspraak
GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 12 september 2007
Rekestnummer. : 508-R-07
Rekestnr. rechtbank : J1 RK 06-930
[appellant],
wonende te Rotterdam,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. J.M.M. Brouwer.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [verweerster],
wonende te Rotterdam,
hierna te noemen: de moeder,
2. mr. E.P.N. Pieterse,
kantoorhoudende te Rotterdam,
als toegevoegde advocaat aan de hierna te noemen minderjarige [de minderjarige] ABDOU,
3. de raad voor de kinderbescherming,
regio Rotterdam-Rijnmond
locatie Rotterdam,
hierna te noemen: de raad,
4. de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
kantoor houdende te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 16 april 2007 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 17 januari 2007 van de kinderrechter in de rechtbank te Rotterdam.
Jeugdzorg heeft op 11 juli 2007 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 27 april 2007 en 15 juni 2007 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 25 juni 2007 laten weten ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 22 augustus 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. M.P. Biesbroek, namens Jeugdzorg: mevrouw M.C. Kensenhuis, Mevrouw L. Zwaardman en mevrouw C. Koppejan en namens de raad: mevrouw A. Timmers. De moeder is, hoewel daartoe behoolijk opgeroepen, niet verschenen. De verschenen personen hebben het woord gevoerd De hierna te noemen minderjarige [de minderjarige] is in raadkamer gehoord.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikking van 20 november 2006 van de rechtbank te Rotterdam. Bij de bestreden beschikking is onder meer de machtiging tot plaatsing van de hierna te noemen [de minderjarige] in een normaal beveiligde justitiële jeugdinrichting met ingang van 20 januari 2007 verlengd tot 20 november 2007. Voorts is deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de uithuisplaatsing van [de minderjarige] [geboren in] 1992, verder: [de minderjarige], die in de justitiële jeugdinrichting Den Hey Acker, hierna: Den Hey Acker, te Breda verblijft. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [de minderjarige].
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking voor zover het de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] betreft te vernietigen en, opnieuw beschikkende, subsidiair te bepalen dat wanneer de machtiging uithuisplaatsing in stand blijft, [de minderjarige] geplaatst wordt in een inrichting dichter bij de vader in de buurt.
3. Jeugdzorg bestrijdt zijn beroep en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de beschikking, af te wijzen. Ten aanzien van het subsidiaire verzoek is aangegeven dat [de minderjarige] geplaatst is in Breda, hetgeen naar de mening van Jeugdzorg kan worden gezien als dichter bij vader in de buurt.
4. De vader kan zich niet verenigen met de beslissing van de rechtbank [de minderjarige] uit huis te plaatsen en voert daartoe het volgende aan. De vader erkent dat [de minderjarige] het afgelopen jaar gedragsproblemen vertoonde. Echter, deze problemen werden volgens hem voornamelijk veroorzaakt door de omgang van [de minderjarige] met [haar oudste zus], die een negatieve invloed had op [de minderjarige]. Ook woonde [de minderjarige] destijds afwisselend bij de vader en de moeder, waardoor het voor de ouders moeilijk was [de minderjarige] goed te begeleiden en te corrigeren. De vader stelt dat, nu zowel [de minderjarige] als [haar oudste zus] uit huis zijn geplaatst, het contact tussen hen aanzienlijk is beperkt, zodat de bedreiging voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van [de minderjarige] is afgenomen. Zolang de contacten tussen [de minderjarige] en [haar oudste zus] beperkt blijven, is het naar de mening van de vader niet nodig [de minderjarige] in een gesloten inrichting te plaatsen. Volgens de vader heeft [de minderjarige] zich tijdens de uithuisplaatsing goed ontwikkeld. De vader meent dat hij met de juiste begeleiding van Jeugdzorg thans een stabiele woonomgeving aan [de minderjarige] kan bieden. Zijn gezondheid laat dit toe en [de minderjarige] geeft zelf ook aan graag bij haar vader te willen wonen. De vader stelt voorts dat het interne onderwijs dat [de minderjarige] op dit moment volgt in de justitiële jeugdinrichting De Doggershoek, hierna: De Doggershoek, voor haar niet voldoende uitdaging bevat. Bij thuisplaatsing bij de vader zou zij haar school kunnen hervatten en alsnog een diploma kunnen halen, aldus de vader. Mocht het hof de uithuisplaatsing handhaven, dan verzoekt de vader [de minderjarige] in elk geval te plaatsen in een inrichting dichter bij hem in de buurt, aangezien bezoek aan [de minderjarige] in Den Helder gezien zijn zwakke gezondheid voor hem een grote belasting vormt.
5. Jeugdzorg is van mening dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] dient te worden gecontinueerd en voert daartoe het volgende aan. Gezien de zorgwekkende ontwikkeling van [de minderjarige] is de kans groot dat zij zich, ook als [haar oudste zus] niet in de buurt is, door andere jongeren negatief laat beïnvloeden. De bedreiging in de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van [de minderjarige] is derhalve niet aanzienlijk afgenomen, zoals de vader stelt. Volgens Jeugdzorg heeft [de minderjarige], gezien haar ernstige problematiek, op dit moment meer nodig dan een stabiele woonomgeving. Hulpverlening in de thuissituatie, zoals de vader voorstelt, is naar de mening van Jeugdzorg niet toereikend. Bovendien is uit psychodiagnostisch onderzoek gebleken dat beide ouders op dit moment onvoldoende mogelijkheden lijken te hebben om [de minderjarige] in de thuissituatie te bieden wat zij nodig heeft. Jeugdzorg bevestigt dat [de minderjarige] veel heeft geleerd tijdens de uithuisplaatsing, maar volgens haar miskent de vader dat de overstap van een gesloten setting naar volledige vrijheid voor [de minderjarige] te groot zal zijn. Jeugzorg stelt dat [de minderjarige] gefaseerd dient te leren omgaan met meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Zodra zij hiertoe beter in staat is, staat de weg open om alsnog VMBO-onderwijs op een reguliere school te volgen, aldus Jeugdzorg. Omtrent het onderwijs van [de minderjarige] geeft Jeugdzorg verder het volgende te kennen. Tijdens de bespreking in juli 2007 bij Den Hey Acker, naar welke instelling [de minderjarige] inmiddels is overgeplaatst om dichter bij haar vader te zijn, zal worden bekeken of [de minderjarige] inderdaad in staat kan worden geacht om extern onderwijs te volgen teneinde haar diploma te halen. Mocht dit niet het geval zijn, dan kan zij wellicht het staatsexamen afleggen.
6. De raad verklaart ter terechtzitting al geruime tijd geen contact meer met de ouders en [de minderjarige] te hebben gehad, daar deze contacten via Jeugdzorg lopen. Vervolgens verklaart de raad zich aan te sluiten bij de door Jeugdzorg ingenomen standpunten.
7. De advocaat van [de minderjarige] verklaart ter terechtzitting dat [de minderjarige] graag weer thuis wil wonen en van daaruit onderwijs wil gaan volgen. Voorts verklaart zij onlangs contact te hebben gehad met Den Hey Acker, uit welk contact is gebleken dat er nog geen duidelijkheid bestaat omtrent de mogelijkheid voor [de minderjarige] buiten de instelling onderwijs te gaan volgen. De advocaat is voorts van mening dat een uithuisplaatsing in het onderhavige geval een te zware maatregel is. Volgens haar zijn de problemen met [de minderjarige] niet zo groot. Immers, de rapportage vanuit De Doggershoek, alsmede die van het psychodiagnostische onderzoek zijn positief. Waarschijnlijk was het voldoende [de minderjarige] door de uithuisplaatsing even uit haar oude omgeving te halen, om haar weer op het goede pad te brengen. Zij heeft hierbij geen behandeling nodig. De advocaat is van mening dat de structuur die [de minderjarige] zou behoeven ook binnen de thuissituatie bij de vader kan worden geboden.
8. Het hof overweegt het volgende. Uit de aan het hof overgelegde stukken en uit het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat er ten tijde van de uithuisplaatsing veel zorgen bestonden omtrent het gedrag van [de minderjarige]. Zo had zij contacten met loverboys, was er sprake van een vechtpartij met haar oudere zus [haar oudste zus], waarbij de hulp van de politie is ingeroepen en was er tevens sprake van winkeldiefstallen en drankmisbruik. De pedagogische mogelijkheden van de moeder leken ontoereikend om [de minderjarige] te corrigeren in haar gedrag, terwijl de vader te ziek was om zijn gezag te laten gelden. Deze feiten en omstandigheden hebben uiteindelijk geleid tot de uithuisplaatsing van [de minderjarige]. Het hof acht het positief dat er inmiddels - zoals blijkt uit de rapporten en uit de verklaringen van Jeugdzorg ter terechtzitting - een opgaande lijn valt te ontdekken in de ontwikkeling van [de minderjarige]. Hoewel het hof begrip heeft voor de wens van de vader en [de minderjarige] dat [de minderjarige] weer thuis komt wonen, acht het hof een terugkeer van [de minderjarige] in de thuissituatie - al dan niet met begeleiding - thans nog een te groot risico in te houden. Immers, [de minderjarige] verkeert in een uiterst kwetsbare positie zolang zij onder meer moeite heeft met het bewaken van haar eigen grenzen, met name binnen negatieve sociale contacten. Hierdoor bestaat nog altijd gevaar voor afglijden van [de minderjarige] in de criminaliteit en de prostitutie. Ook het feit dat - zoals Jeugdzorg ter terechtzitting onbestreden heeft gesteld - ter bescherming van [de minderjarige] een extra wijkagent wordt ingezet in de wijk van de vader als [de minderjarige] daar een nachtje verblijft, geeft aan dat voormelde zorgen rondom [de minderjarige] nog steeds bestaan. Het hof acht het bovendien niet, althans onvoldoende aannemelijk geworden dat de vader - gelet op de speciale problematiek van [de minderjarige], zijn fragiele gezondheidstoestand, alsmede zijn beperkte huisvesting - haar onder deze omstandigheden thans wel de nodige structuur kan bieden. Gezien het vorenstaande en teneinde een solide basis voor thuisplaatsing, dan wel plaatsing in een open instelling te creëren, acht het hof het thans in het belang van [de minderjarige] dat zij de in Den Hey Acker ingezette behandeling voortzet. Dit geldt temeer deze nog slechts een relatief korte periode zal bestrijken. Immers, zoals Jeugdzorg ter terechtzitting heeft verklaard, is het advies om de behandeling voort te zetten tot het voorjaar van 2008 en dan te beslissen omtrent thuisplaatsing dan wel plaatsing in een open instelling. Het hof is ten slotte van oordeel dat gebleken is dat binnen de behandeling van [de minderjarige] voldoende zorg en aandacht bestaat voor de behoefte van [de minderjarige] aan een op haar capaciteiten gericht onderwijsaanbod
9. Uit het vorenstaande volgt dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een normaal beveiligde justitiële jeugdinrichting vereist is wegens ernstige gedragsproblemen. De bestreden beschikking dient derhalve te worden bekrachtigd.
10. Nu is gebleken dat [de minderjarige], conform het subsidiaire verzoek van de vader, inmiddels is overgeplaatst naar Den Hey Acker in Breda, waardoor zij thans dichter bij de vader woont, heeft de vader geen belang meer bij dit verzoek, zodat het hof hem hierin niet-ontvankelijk zal verklaren.
11. Het hof wijst af het ter terechtzitting gedane verzoek van de zijde van de vader om op grond van artikel 810a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, hierna; Rv., in het kader van contra-expertise met betrekking tot het psychodiagnostische rapport een deskundige te benoemen. Het hof is van oordeel dat dit verzoek zodanig laat is ingediend dat het belang van het kind bij toewijzing daarvan in het gedrang komt. Een dergelijk onderzoek brengt immers een ongewenste vertraging van deze procedure met zich. Voorts is het hof van oordeel dat dit onderzoek, waarvoor de medewerking van [de minderjarige] noodzakelijk is, ongewenst is gelet op de onrust die dat met zich brengt, althans kan brengen. Bovendien is door de vader niet voldoende precies aangegeven in hoeverre dit op te maken rapport mede kan leiden tot een beslissing van de zaak. Het gelijkluidende verzoek van de advocaat van [de minderjarige] wordt eveneens afgewezen nu volgens de letter van de wet slechts de ouder een dergelijk verzoek kan indienen. Gelet op de wetsgeschiedenis van artikel 810a Rv. ziet het hof geen aanleiding deze bevoegdheid ook aan het kind zelf toe te kennen (Kamerstukken II 1993-1994, 22 487, nrs. 13 en 18).
12. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek te bepalen dat bij handhaving van de machtiging uithuisplaatsing [de minderjarige] geplaatst wordt in een inrichting dichter bij de vader in de buurt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Dusamos en Van Walderveen, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 september 2007.