Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5048

Datum uitspraak2007-09-12
Datum gepubliceerd2007-10-15
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers1825-H-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Onduidelijkheid appelschrift. Van meet af aan niet voldaan aan de wettelijke maatstaven?, wijziging omstandigheden?


Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 12 september 2007 Rekestnummer. : 1825-H-06 Rekestnr. rechtbank : 06-577 [appellant], wonende te Oude Wetering, gemeente Alkemade, verzoeker in hoger beroep, hierna te noemen: de vader, procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt, tegen [verweerster], wonende te Leiderdorp, verweerster in hoger beroep, hierna te noemen: de moeder, procureur mr. D.P. van Rijn-Marijnis. PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP De vader is op 27 december 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 26 september 2006. De moeder heeft op 5 februari 2007 een verweerschrift ingediend. Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 7 maart 2007 en 3 juli 2007 aanvullende stukken ingekomen. Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 2 juli 2007 aanvullende stukken ingekomen. Op 11 juli 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.C.H. Bruinier, en de moeder, bijgestaan door haar procureur. Partijen hebben het woord gevoerd, mr. Bruinier onder meer aan de hand van een bij de stukken gevoegde pleitnotitie. HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking, waarbij het verzoek van de vader om de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [van de minderjarige], geboren in 1993, hierna te noemen [de minderjarige], en het verzoek van de vader tot kwijtschelding van de betalingsachterstand, zijn afgewezen. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. In hoger beroep is voorts komen vast te staan: Uit het huwelijk van partijen zijn voorts geboren: de thans twee meerderjarige [kinderen], geboren in 1985 en 1986. BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP 1. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende -uitvoerbaar bij voorraad - de beschikking van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 4 augustus 1999 te wijzigen door vast te stellen wat de vader feitelijk aan de moeder gedurende de periode van 1 januari 2000 tot 18 januari 2006 had kunnen voldoen bij een correcte toepassing van de wettelijke maatstaven, de achterstand van de vader in de bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de (minderjarige) kinderen wordt vastgesteld op het bedrag dat door de vader feitelijk tot 18 januari 2006 is voldaan, en te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. 2. De moeder bestrijdt zijn beroep en verzoekt de vader te veroordelen in de kosten van de procedure. 3. De vader wenst ter zitting zijn verzoek te wijzigen. De wederpartij heeft bezwaar gemaakt tegen het wijzigingsverzoek van de vader. Het hof is van oordeel dat het de vader niet meer vrijstaat om in dit stadium van de procedure zijn eis nog te wijzigen (te vermeerderen), aangezien dit in strijd is met de regels van een goede procesorde. Om voornoemde reden passeert het hof het wijzigingsverzoek van de vader. 4. Ter zitting heeft het hof het appelschrift met de vader doorgenomen en de rechtstrijd tussen partijen besproken. Uit het inleidend verzoekschrift van de vader volgt naar het oordeel van het hof dat zijn verzoek alleen betrekking heeft op de alimentatie ten behoeve van [de minderjarige]. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het verzoek van de vader om de alimentatie ten behoeve van [de minderjarige] te wijzigen, afgewezen. De vader heeft het vorenstaande bevestigd. In hoger beroep heeft de vader de vraag van het hof, inhoudende of zijn verzoek in beroep ook betrekking heeft op de alimentatie ten behoeve van [de thans meerderjarige kinderen], bevestigend beantwoord. Volgens de vader blijkt dit uit paragraaf 10 van zijn appelschrift. De moeder heeft dit weersproken. Het hof is van oordeel dat een goede procesorde met zich brengt dat van een procespartij mag worden verlangd dat hij of zij op een inzichtelijke wijze aangeeft waartegen diens grieven zich richten, waarop deze zijn gegrond en wat gevorderd wordt. Naar het oordeel van het hof blijkt uit het appelschrift van de vader niet dat zijn verzoek ook betrekking heeft op de alimentatie ten behoeve van [de thans meerderjarige kinderen]. Het hof zal derhalve alleen oordelen of de alimentatie ten behoeve van [de minderjarige] gewijzigd dient te worden. 5. De vader stelt, primair, dat de in de beschikking van 4 augustus 1999 vastgestelde onderhoudsbijdragen zijn aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven, als bedoeld in artikel 1:401 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek. De moeder heeft deze stelling van de vader gemotiveerd weersproken. 6. Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen staat het volgende vast. Bij beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 4 augustus 1999 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 22 oktober 1999 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Onderdeel van de echtscheidingsbeschikking was een tussen partijen gesloten echtscheidingsconvenant van 8 februari 1999. De rechtbank heeft in haar voormelde beschikking van 4 augustus 1999, overeenkomstig hetgeen partijen zijn overeengekomen in het echtscheidingsconvenant, ten laste van de vader een kinderalimentatie ten behoeve van [de minderjarige] vastgesteld van ƒ 400,-/€ 204,52 per maand. 7. Het hof is van oordeel dat de vader onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht, waaruit het hof kan afleiden dat partijen destijds onopzettelijk of door onjuist inzicht of onjuiste gegevens van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken. Het hof overweegt daartoe als volgt. De moeder heeft verklaard dat partijen willens en wetens voormelde bijdrage ten behoeve van [de minderjarige] zijn overeengekomen. De vader heeft, desgevraagd, verklaard dat hij zich destijds heeft laten bijstaan door een advocaat. Naar het oordeel van het hof heeft de vader niet aangetoond dat er een duidelijke wanverhouding is tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die welke partijen onopzettelijk door onjuist inzicht of onjuiste gegevens zijn overeengekomen. Partijen hebben in 1998 onderhandeld over de kinderalimentatie ten behoeve van [de minderjarige]. In die periode dreef de vader nog zijn onderneming. Uit het jaarverslag van 1998 volgt dat er een positief resultaat is behaald van ƒ 31.574,-. In september 1999 is de vader gestopt met het drijven van zijn onderneming. De vader heeft het hof geen inzage verschaft in de financiële gegevens van zijn onderneming met betrekking tot het boekjaar 1999, zodat het hof daarover niet kan oordelen. Het hof is wel gebleken dat de vader op 13 september 1999 in loondienst is getreden en dat zijn inkomen sedertdien is gestegen. Het betoog van de vader faalt derhalve. 8. De vader stelt, subsidiair, dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. De moeder heeft zijn stelling gemotiveerd weersproken. 9. Het hof overweegt als volgt. De vader voert als wijziging van omstandigheden aan dat hij eind augustus/begin september 1999 genoodzaakt is geweest zijn eenmansbedrijf te staken en een dienstbetrekking in loondienst te aanvaarden. Daarnaast voert hij aan dat hij op 25 juli 2001 opnieuw getrouwd is en mitsdien onderhoudsplichtig is geworden met betrekking tot de dochter van zijn huidige echtgenote. Met betrekking tot het staken van de onderneming door de vader en het in loondienst treden, overweegt het hof als volgt. Naar het oordeel van het hof heeft de vader niet aangetoond dat er hier sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden. De vader heeft, desgevraagd, niet kunnen onderbouwen wat in casu de relevantie is van deze wijziging van omstandigheden. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat tussen partijen vast staat dat het inkomen van de vader, sinds hij zijn onderneming heeft gestaakt en in loondienst is getreden, is gestegen. Met betrekking tot de omstandigheid dat de vader opnieuw in het huwelijk is getreden, overweegt het hof dat de huidige echtgenote van de vader inkomen geniet en in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Daarnaast overweegt het hof dat de dochter van de huidige echtgenote van de vader, zo heeft de moeder onweersproken verklaard, 19 jaar is, samenwoont met haar partner en werkt. Het hof gaat er derhalve vanuit dat ook zij in haar eigen levensonderhoud voorziet. Uit het vorenstaande volgt dat de door de vader aangevoerde wijzigingen van omstandigheden niet kunnen worden aangemerkt als rechtens relevante wijzigingen van omstandigheden. Ook dit betoog van de vader faalt derhalve. 10. Uit het vorenstaande volgt dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd. 11. Het hof zal het verzoek van de vader om de achterstand met betrekking tot de kinderalimentatie vast te stellen op het bedrag dat door hem feitelijk tot 18 januari 2006 is voldaan, afwijzen, nu dit een executiegeschil betreft dat niet in deze procedure kan worden betrokken. 12. Het hof ziet geen aanleiding om, zoals door de moeder is verzocht, de vader te veroordelen in de kosten van de procedure en zal dat verzoek afwijzen. 13. Mitsdien dient als volgt te worden beslist. BESLISSING OP HET HOGER BEROEP Het hof: bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen; wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af. Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, Labohm en van der Zanden, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 september 2007.