Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5036

Datum uitspraak2007-09-12
Datum gepubliceerd2007-10-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 05/532
Statusgepubliceerd


Indicatie

Regeling overig Identificatie en registratie runderen


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven AWB 05/532 12 september 2007 6020 Regeling overig Identificatie en registratie runderen Uitspraak in de zaak van: Maatschap A, te B, appellante, gemachtigde: mr. B. Nijman, advocaat te Wageningen, tegen het Productschap Vee en Vlees, verweerder, gemachtigde: mr. A.F. Ordogh, werkzaam bij verweerder. 1. Het procesverloop Bij besluit van 27 juni 2003 heeft verweerder de aanvraag van appellante op grond van de Verordening slachtpremie kalveren van verweerder voor het jaar 2002 afgewezen. Bij brief van 29 april 2004 heeft verweerder appellante meegedeeld dat zij nogmaals wordt uitgesloten van de slachtpremie voor een bedrag gelijk aan het bedrag dat reeds was geweigerd. Bij besluit van 17 juni 2005 heeft verweerder de tegen deze besluiten gerichte bezwaren ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 26 juli 2005, bij het College binnengekomen op 28 juli 2005, beroep ingesteld. Bij brief van 8 november 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Bij brief van 16 januari 2006 heeft appellante gereageerd op het verweerschrift. Op deze brief heeft verweerder op 14 februari 2006 gereageerd. Op 21 juni 2006 heeft het eerste onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen zijn verschenen. Bij beschikking van 26 juni 2006 heeft het College verweerder opgedragen de daarin opgenomen vragen schriftelijk te laten beantwoorden door C, medewerker buitendienst bij LASER, Roermond. Op 10 juli 2006 heeft verweerder het College de antwoorden doen toekomen en op 24 juli 2006 heeft appellante hierop gereageerd. Op 20 juni 2007 heeft het College het onderzoek ter zitting voortgezet, waarbij partijen zijn verschenen. Ter zitting is als getuige gehoord C voornoemd, die op 23 augustus 2002 het bedrijf van appellante als controleur heeft bezocht. 2. De beoordeling van het geschil 2.1 Verweerder heeft het verzoek om slachtpremie kalveren afgewezen en appellante nogmaals uitgesloten van premie, omdat appellante – kort gezegd – ten tijde van de controle op haar bedrijf op 23 augustus 2002 niet beschikte over een bedrijfsregister als bedoeld in artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 juncto artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2629/97. 2.2 Ter zitting van 21 juni 2006 is gebleken dat de enige vraag die partijen verdeeld houdt, is of ten tijde van de fysieke controle op 23 augustus 2002 de volgende door appellante in bezwaar overgelegde stukken, op het bedrijf van appellante aanwezig waren: de stallijst d.d. 24-9-01 (28 blz.), de stallijst d.d. 10-8-02 (44 blz.), de groepslijst d.d. 13-5-02 (20 blz.), de groepslijst d.d. 5-7-02 (16 blz.) en een een tweetal stukken “Bedrijfsregister Runderen deel B” (één van 1 blz. en één van 2 blz.). 2.3 Op grond van de ter zitting op 20 juni 2007 afgelegde getuigenverklaring concludeert het College dat deze vraag ontkennend dient te worden beantwoord. Hiermee staat vast dat geen controle aan de hand van het voorgeschreven bedrijfsregister heeft kunnen plaatsvinden. Appellante heeft nog aangegeven dat de wijze waarop de controle heeft plaatsgevonden niet voldoet aan de in artikel 20 van Verordening (EG) 2419/2001 voorgeschreven procedure. Het College constateert dat ook de ongewijzigde en niet aangevulde versie van het controlerapport vermeldt dat 607 dieren waarvoor in de 12 maanden voorafgaande aan de controle premie is aangevraagd, niet in het bedrijfsregister voorkomen en dat er geen registratie per dier was. Dat het rapport is gewijzigd en aangevuld, doet dus niet af aan de juistheid van de op grond van het rapport getrokken en door de getuigenverklaring bevestigde conclusie omtrent de afwezigheid van het vereiste bedrijfsregister. 2.4 Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht. 3. De beslissing Het College verklaart het beroep ongegrond Aldus gewezen door mr. C.J. Borman, mr. E.J.M. Heijs en mr. F. Stuurop, in tegenwoordigheid van mr. I.C. Hof als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 12 september 2007. w.g. C.J. Borman w.g. I.C. Hof