Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5028

Datum uitspraak2007-10-08
Datum gepubliceerd2007-10-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers---
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beslissing op een wrakingsverzoek van één van de verdachten inzake 'Hofstad'.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingsverzoeken heeft de navolgende beschikking gegeven op het verzoek om wraking, als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, in de strafzaak van het openbaar ministerie tegen: [verdachte], geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats] (Marokko), thans uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught, Nieuw Vosseveld te Vught. Het verzoek om wraking 1. Ter zitting van 27 september 2007 van de meervoudige strafkamer van dit gerechtshof heeft de raadsman mr. V.L. Koppe, advocaat te Amsterdam, mede namens mr. B. Böhler, advocate te Amsterdam, namens de verdachten [verdachte] en [medeverdachte] een verzoek gedaan de voorzitter mr. L.A.J.M. van Dijk en de leden mrs. J.A. van Kempen en S.J.A.M. van Gend van genoemde strafkamer te wraken nadat de voorzitter heeft medegedeeld dat gedurende het verhoor van de getuige [getuige] niet alleen de deuren zullen worden gesloten, maar dat overeenkomstig het bepaalde in artikel 415 juncto artikel 297, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering ook de verdachte de zittingszaal moet verlaten, opdat de getuige [getuige] buiten zijn tegenwoordigheid zal worden ondervraagd. 2. De leden van de strafkamer hebben de griffier van de wrakingskamer laten weten dat zij niet berusten in de wraking en niet in de gelegenheid wensen te worden gesteld te worden gehoord. 3. De wrakingskamer van het hof heeft het wrakingsverzoek op 3 oktober 2007 ter openbare terechtzitting behandeld en de verzoeker bij monde van diens gemachtigden mrs. Koppe en Böhler en de advocaat-generaal mr. D.J.A. Kuipers gehoord. Van het aldaar verhandelde is proces-verbaal opgemaakt. 4. Door verzoeker zijn blijkens het proces-verbaal van de zitting van de strafkamer van 27 september 2007 de volgende gronden –zakelijk weergegeven– naar voren gebracht: De gronden van de schijn van partijdigheid worden gevormd door de wijze van ondervraging van getuigen en verdachte(n) in de loop van het proces en de onbegrijpelijke beslissing als voornoemd ten aanzien van het verhoor van de getuige [getuige]. Deze beslissing was de druppel die de emmer deed overlopen. Daarbij is de motivering van deze beslissing van belang waarbij op geen enkele wijze erop is gelet dat er geen enkele reden is om aan te nemen dat verzoeker op enigerlei wijze de getuige heeft beïnvloed dan wel zal beïnvloeden. Ter zitting van de wrakingskamer heeft mr. Koppe het verzoek toegelicht en zijn gronden nader onderbouwd, zoals neergelegd in de overgelegde en aan het proces-verbaal van deze zitting gehechte pleitnota van mrs. Koppe en Böhler. Naar voren is gebracht –zakelijk weergegeven– dat het vertrouwen in de zittingsrechter door de wijze van ondervragen tot een nulpunt is gedaald, mede gelet op de ter terechtzitting van 13 september 2007 aan de orde gestelde planning, waardoor de indruk is gewekt dat voor repliek en dupliek en met name vóór het laatste woord van verzoeker de beslissing al “klaar” zou zijn. 5. Ter zitting van de wrakingskamer heeft de advocaat-generaal mr. Kuipers onder meer verklaard –zakelijk weergegeven-: Voor het wrakingsverzoek is slechts van belang hetgeen zich op de zitting van 27 september 2007 heeft afgespeeld. Aangezien dit verzoek is ingediend, omdat het hof dan wel de voorzitter een onwelgevallige procedurele beslissing heeft genomen, ben ik van oordeel dat het verzoek kansloos is. Beoordeling van het verzoek 6. Allereerst komt aan de orde de vraag of verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek om wraking. De wrakingskamer gaat uit van het volgende: - ambtshalve is de wrakingskamer bekend dat de pro forma behandeling van de strafzaak tegen de verdachte is aangevangen op 1 september 2006 en dat de regiezitting is gehouden op 30 januari 2007; - in de loop van deze behandeling zijn onder meer gehoord [een medeverdachte als getuige] en [een andere medeverdachte als getuige] van welke verhoren de wrakingskamer de uitgewerkte processen-verbaal heeft ontvangen; - ter zitting van 13 september 2007 is volgens de raadslieden een planning besproken; - ter zitting van 27 september 2007 is een wrakingsverzoek gedaan. Op grond van artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering dient het verzoek om wraking te worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden die grond zouden kunnen zijn voor een wraking aan verzoeker bekend zijn geworden. Dit betekent dat verzoeker in zijn verzoek tot wraking van de strafkamer van het hof met betrekking tot hetgeen is voorgevallen op eerdere zittingen niet kan worden ontvangen. 7. Voorts overweegt het hof dat de beslissing om de getuige [getuige] buiten tegenwoordigheid van de verdachte te horen een beslissing betreft op grond van artikel 297, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en derhalve een voorzittersbeslissing is. Blijkens het proces-verbaal van 27 september 2007 is een dergelijke beslissing in de onderhavige strafzaak inderdaad alleen door de voorzitter genomen. Dit brengt met zich dat het wrakingverzoek tegen de andere leden van de strafkamer reeds daarom als ongegrond zal worden afgewezen. 8. Artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering houdt in dat een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet een rechter uit hoofde van zijn aanstelling worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren dat de rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De louter subjectieve twijfel is niet bepalend; die twijfel moet mede gevoed worden door bepaalde objectieve feiten. Het standpunt van de verdachte te dien aanzien is wel belangrijk, maar niet doorslaggevend. De gemotiveerde beslissing van de voorzitter ter terechtzitting van 27 september 2007 levert naar het oordeel van de wrakingskamer geen zwaarwegende aanwijzing op dat bij de verdachte een bestaande vrees van vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Overigens behoeft de beslissing van de voorzitter om de getuige [getuige] buiten tegenwoordigheid van de verdachte te horen geen motivering of nadere redengeving. BESLISSING Het hof: Verklaart verzoeker in het verzoek tot wraking deels niet-ontvankelijk. Wijst het verzoek om wraking van mrs. L.A.J.M. van Dijk, J.A. van Kempen en S.J.A.M. van Gend voor het overige af. Deze beschikking is gegeven op 8 oktober 2007 door mrs. B.A. Stoker-Klein, A.L.G.A. Stille en M.L.C.C. de Bruijn-Lückers, in tegenwoordigheid van de griffier mr. G.V.J. Bromet.