Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4979

Datum uitspraak2007-08-23
Datum gepubliceerd2007-10-08
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers06/1303
Statusgepubliceerd


Indicatie

Relatieve bevoegdheid. Forumkeuzebeding.


Uitspraak

Uitspraak: 23 augustus 2007 Rolnummer: 06/1303 Rolnr. rechtbank: 06-3070 HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, eerste civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van [Naam], wonende te Rotterdam, appellant, hierna te noemen: [appellant], procureur: mr. H.J.W. Alt, tegen WEST PLANT LIMBURG B.V., gevestigd te Grubbenvorst, gemeente Horst aan de Maas, geïntimeerde, hierna te noemen: WPL, procureur: mr. M.L. Kleyn. Het verdere verloop van het geding Het hof verwijst naar het tussenarrest van 25 oktober 2006, waarbij een comparitie van partijen werd gelast, welke niet heeft plaatsgevonden. Hierna heeft [appellant] bij memorie van grieven (met producties) vijf grieven tegen het vonnis aangevoerd, die door WPL bij memorie van antwoord (met producties) zijn bestreden. Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd. Beoordeling van het hoger beroep 1. Tegen de vaststelling door de rechtbank van de feiten onder het kopje “1. Feiten” is niet opgekomen. Het hof gaat ook van deze feiten uit. Met inachtneming daarvan en van hetgeen overigens uit de stukken is gebleken, gaat het in deze zaak in het kort om het volgende. 2.1. De vertegenwoordiger van WPL, de heer [naam], heeft in de jaren 2002, 2003 en 2004 partijen aardbeienplanten verkocht aan een onderneming waarvoor [appellant] optrad. WPL heeft blijkens de door [appellant] overgelegde facturen gefactureerd aan Strawberry Queen of aan Wico, postbus 69 te Bleiswijk. 2.2. Betalingen zijn verricht ten laste van de ondernemersrekeningen van Strawberry Queen of Wico-[naam]. 2.3. In overeenstemming met een door [appellant] op 19 oktober 2004 ondertekende orderbevestiging ten name van Strawberry Queen heeft WPL in augustus 2005 een partij aardbeienplanten geleverd en aan Strawberry Queen gefactureerd voor € 25.826,17. 2.4. Toen betaling van dat bedrag uitbleef, heeft een incassobureau namens WPL brieven gezonden aan Strawberry Queen in Bleiswijk en aan [appellant], h.o.d.n. Strawberry Queen, te Rotterdam. 2.5. Strawberry Queen is een onderneming die wordt gedreven door mevrouw [X]. Strawberry Queen staat niet ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Strawberry Queen staat wel geregistreerd in het ledenregister van de Coöperatieve Tuinbouwveiling te Zaltbommel. Daarbij staat de naam [X] genoteerd. 2.6. WPL heeft ten laste van [appellant], mede h.o.d.n. Strawberry Queen, beslag doen leggen onder voormelde Tuinbouwveiling. Hierna is in december 2005 € 5.000 betaald. 2.7. Vervolgens heeft WPL [appellant] bij dagvaarding van 15 december 2005 gedagvaard voor de rechtbank te ’s-Gravenhage voor de betaling van een bedrag van € 22.634,16 met rente ad 1 % per maand over € 20.826,16 en kosten. 2.8. Op 30 december 2005 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen het incassobureau en [appellant], waarbij [appellant] heeft gemeld dat WPL zich tot X moest wenden. 2.9. Het incassobureau heeft bij brief van 2 januari 2006 aan [appellant] laten weten dat het beslag zou worden opgeheven, indien laatstvermeld bedrag zou worden betaald. 2.10. De rechtbank heeft verstek verleend tegen [appellant]. Omdat op 3 januari 2006 het restant van de hoofdsom ad € 20.826,16 was betaald, heeft WPL haar vordering met dat bedrag verminderd. 2.11. De resterende vordering (minder dan € 5.000) kwam daarmee onder de competentie van de kantonrechter te vallen en verwees de rechtbank, bij vonnis van 1 februari 2006, de zaak naar de sector kanton. Hoewel [appellant] in Rotterdam woont, verwees de rechtbank op grond van de in de toepasselijke algemene voorwaarden gemaakte forumkeuze, de zaak naar de sector kanton van de rechtbank te 's-Gravenhage. Aldaar procedeerde [appellant] in persoon. 3. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat WPL ervan mocht uitgaan dat [appellant] namens zichzelf en voor eigen rekening handelde. Voorts was zij van oordeel dat [appellant] op grond van de brief van het incassobureau van 2 januari 2006 niet had mogen begrijpen dat WPL geen aanspraak meer maakte op rente en kosten. [appellant] werd veroordeeld tot betaling van € 1.808 met de contractuele rente alsmede van de contractuele rente over € 20.826,16 over de periode van 15 december 2005 tot 4 januari 2006 en de proceskosten. 4. Met haar eerste grief betoogt WPL dat de rechtbank de zaak naar de sector kanton van de rechtbank te Rotterdam had moeten verwijzen. Hij wijst daarbij op art. 108, lid 2 Rv.. 5. Volgens voormeld artikel heeft een forumkeuzebeding geen gevolg voor een vordering met een waarde van minder dan € 5.000. [appellant] heeft het gelijk aan zijn zijde met zijn opvatting dat de sector kanton van de rechtbank te Rotterdam de bevoegde rechter van de eerste aanleg was. Dit doet echter niet af aan de rechtskracht van het bestreden vonnis. [appellant] kan tegen dit vonnis bij dit hof opkomen en aangezien dit hof bevoegd is van de vonnissen van zowel de rechtbank te ’s-Gravenhage als de rechtbank te Rotterdam kennis te nemen, leidt de eerste grief niet tot enige verwijzing. 6. Met de vierde grief ageert [appellant] tegen het oordeel van de rechtbank dat uit de brief van 2 januari 2006 niet kan worden begrepen dat bij betaling van het daarin genoemde bedrag geen aanspraak meer zou worden gemaakt op rente en kosten. 7. De brief van 2 januari 2006 staat niet op zichzelf. Bij de stukken bevindt zich een brief van 8 december 2005, waarin staat dat de (totale) vordering € 27.474,16 bedraagt. Op 15 december 2005 is de dagvaarding uitgebracht waarin dat bedrag wordt herhaald. In het licht hiervan had [appellant] de mededeling in de brief van 2 januari 2006 dat het beslag zou worden opgeheven indien het daarin vermelde bedrag van € 20.826,16 (zijnde enkel het restant van de hoofdsom) werd betaald, niet mogen opvatten als een mededeling dat WPL afstand deed van haar rechten op invordering van de rente en de kosten. Zelfs indien ervan wordt uitgegaan dat [appellant] in het telefoongesprek van 30 december 2005 uitvoerig heeft aangegeven dat niet hij, maar mevrouw [X] degene is die Strawberry Queen drijft en als contractspartij van WPL moet worden aangemerkt, dan nog heeft hij dit niet zonder meer zo mogen opvatten. 8. [appellant] bestrijdt met deze grief ook de redelijkheid van de incassokosten. Er is volgens hem nauwelijks voorwerk gedaan en wat er aan voorwerk is gedaan, is niet deugdelijk gedaan, want anders zou mevrouw [X] wel zijn gedagvaard. 9. [appellant] betwist niet, dat WPL redelijkerwijs de vordering ter incasso uit handen heeft kunnen geven, maar maakt bezwaar tegen de hoogte van de kosten. Ter onderbouwing daarvan heeft WPL bij memorie van antwoord declaraties van het incassobureau voor een totaal van ruim € 3.000 overgelegd. Het hof zal [appellant] in de gelegenheid stellen hierop te reageren bij comparitie van partijen, te houden aansluitend aan na te melden getuigenverhoren. 10. De tweede en derde grief betreffen de vraag of WPL heeft geweten of heeft moeten weten dat niet [appellant] haar contractspartij was maar mevrouw [X]. [appellant] voert daartoe onder meer aan dat hij bij zijn eerste gesprek met [vertegenwoordiger WPL], vertegenwoordiger van WPL, heeft laten weten dat hij als bedrijfsleider voor Strawberry Queen optrad en dat hijzelf daarvan geen eigenaar was. Het komt erop neer dat [appellant] stelt dat WPL van meet af aan heeft geweten dat hij slechts optrad als vertegenwoordiger van Strawberry Queen en dat die onderneming door een ander werd gedreven. 11. [appellant] biedt aan zijn stellingen dienaangaande te bewijzen en aangezien een en ander van belang kan zijn voor de beslissing van de zaak, zal het hof hem tot bewijsvoering toelaten. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over de betaling van de facturen is onvoldoende, aangezien het een ieder vrij staat om voor een ander te betalen. 12. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. Beslissing Het hof: - laat [appellant] toe te bewijzen door middel van het doen horen van getuigen: dat WPL bij het aangaan van de onderhavige overeenkomst ervan op de hoogte was of moest zijn, dat [appellant] niet voor zichzelf maar als vertegenwoordiger van een bedrijf van een ander optrad; - bepaalt dat voormelde getuigenverhoren zullen plaatsvinden in één der zittingszalen van het Paleis van Justitie aan het Prins Clausplein 60 te ’s-Gravenhage ten overstaan van de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. A. Dupain op maandag 15 oktober 2007 te 15.00 uur dan wel, indien één der partijen binnen 14 dagen na heden onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen voor de maanden november, december en januari opgeeft verhinderd te zijn, op een door de raadsheer-commissaris nader te bepalen datum en tijdstip - gelast partijen, [appellant] in persoon en WPL deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die van de zaak op de hoogte is, vergezeld van hun raadslieden, tot het doel als voormeld, aansluitend aan en gedurende de getuigenverhoren te verschijnen voor voormelde raadsheer-commissaris; - houdt iedere verdere beslissing aan. Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, A.H. de Wild en G. Dulek-Schermers en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 augustus 2007 in aanwezigheid van de griffier.