
Jurisprudentie
BB4976
Datum uitspraak2007-11-30
Datum gepubliceerd2007-11-30
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersC06/076HR
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-30
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersC06/076HR
Statusgepubliceerd
Indicatie
Aansprakelijkheidsrecht. Geschil over schadevergoeding na deurwaardersontruiming; specificatie schade, passeren bewijsaanbod (81 RO).
Conclusie anoniem
Rolnr. C06/076HR
Mr. D.W.F. Verkade
Zitting 14 september 2007 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[Eiseres]
tegen:
1. [Verweerder 1]
2. [Verweerster 2]
3. [Verweerster 3]
(inmiddels genaamd: [A] BV)
(hierna: de deurwaarder)
(tezamen: [verweerder] c.s.)
(niet verschenen)
1. Inleiding
1.1. In deze zaak vordert [eiseres] - voor zover thans in cassatie van belang - vergoeding van schade wegens verdwenen sieraden na een deurwaardersontruiming.
1.2. In cassatie gaat het om de vraag of [eiseres] een specificatie van de volgens haar verdwenen sieraden in het geding heeft gebracht en wordt geklaagd over een door het hof gepasseerd bewijsaanbod.
1.3. Rechtsvragen die beantwoording behoeven in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling (in de zin van art. 81 R.O.) heb ik niet aangetroffen.
2. Feiten(1)
2.1. In een eerdere zaak is [eiseres] bij - in hoger beroep bekrachtigd - vonnis van de kantonrechter van 18 juni 1996 op vordering van [verweerder 1] en [verweerster 2] veroordeeld tot ontruiming van de woning aan de [a-straat 1] te [plaats].
2.2. Op 22 mei 1997 en 12 juni 1997 heeft de deurwaarder de woning in twee etappes ontruimd. De inboedel is daarbij door de gemeente afgevoerd en opgeslagen.
2.3. [Eiseres] heeft bij brieven van 8 en 10 juni 1997 de deurwaarder respectievelijk [verweerder 1] en [verweerster 2] aansprakelijk gesteld voor de schade die volgens [eiseres] tijdens de ontruiming is ontstaan.
2.4. Op 18 juni 1997 heeft [eiseres] kleding en persoonlijke papieren uit de container gehaald, waarin de gemeente de afgevoerde boedel had opgeslagen. Op 30 juni 1997 heeft [eiseres] de overige objecten uit de container meegenomen.
2.5. Kort nadien heeft [eiseres] de woning weer betrokken. Naar aanleiding van een daartoe gewezen kort geding vonnis is de woning vervolgens (andermaal) ontruimd, ditmaal door [eiseres] zelf.
3. Procesverloop
3.1. Bij inleidende dagvaarding van 8 september 2000(2) heeft [eiseres] [verweerder] c.s. en de gemeente 's-Gravenhage gedagvaard voor de rechtbank 's-Gravenhage en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagden hoofdelijk te veroordelen om aan [eiseres] de schade ad ƒ 42.500 met rente te vergoeden, die zij heeft geleden als gevolg van de door gedaagden uitgevoerde ontruimingen. Daartoe heeft [eiseres] - voor zover thans van belang - gesteld dat de deurwaarder en de gemeente onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld doordat gedurende de ontruiming(en) en/of tijdens het transport naar de gemeentelijke opslag en/of bij het plaatsen in die opslag een deel van de juwelen van [eiseres] is verdwenen.
3.2. [Verweerder] c.s. en de gemeente hebben de vordering bestreden.
3.3. Bij vonnis van 30 januari 2002 heeft de rechtbank de vordering afgewezen. De rechtbank overwoog - voor zover in cassatie van belang en kort samengevat - dat [eiseres] onvoldoende met concrete feiten heeft onderbouwd dat de juwelen bij de in het geding zijnde ontruiming en opslag zijn weggeraakt (rov. 3.12).
3.4. [Eiseres] is van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, onder aanvoering van één grief.
3.5. [Verweerder] c.s. hebben de grief bestreden. Tegen de gemeente is verstek verleend(3).
3.6. Bij tussenarrest van 2 september 2004 heeft het hof een comparitie van partijen gelast teneinde [eiseres] en de deurwaarder in de gelegenheid te stellen zich uit te laten omtrent een door [verweerder] c.s. overgelegd stuk, dat door [eiseres] - onder voorbehoud van eventuele vermissingen - is ondertekend en waarin staat dat zij op 23 mei 1997 ten kantore van de deurwaarder onder andere enkele doosjes met kostbaarheden in ontvangst heeft genomen (rov. 9). Tevens heeft het hof [eiseres] met betrekking tot andere geleden schade tot getuigenbewijs toegelaten.
3.7. Na een op 28 oktober 2004 gehouden comparitie en getuigenverhoor en memoriewisseling na comparitie en enquête heeft het hof bij (eind)arrest van 27 oktober 2005 het bestreden vonnis vernietigd en opnieuw rechtdoende, de deurwaarder veroordeeld tot het betalen van een bedrag van € 1.000 aan [eiseres]. Het meer of anders gevorderde heeft het hof afgewezen, waartoe het hof - voor zover in cassatie van belang - overwoog:
'2. [Eiseres] heeft bij gelegenheid van de comparitie bevestigd dat het door [verweerder] c.s. overgelegde stuk, waarin staat dat [eiseres] op 23 mei 1997 de kostbaarheden in ontvangst heeft genomen, door haar is ondertekend, zij het onder voorbehoud van eventuele vermissingen. Volgens [eiseres] misten allerlei juwelen, waaronder een schakelarmband en een herenhorloge. Een medewerker van de deurwaarder is [eiseres], aldus haar verklaring, op 23 mei 1997 voorgegaan naar een auto waaruit vervolgens de portefeuille en de doosjes met juwelen zijn gehaald. Hiervan biedt [eiseres] bewijs aan in haar memorie na comparitie. Voorts wordt daarin (getuigen)bewijs aangeboden van de omvang van de verdwenen stukken en het op de dag van de ontruiming in de woning aanwezig zijn van die stukken. [Verweerder] c.s. hebben een en ander weersproken.
3. Het hof is van oordeel dat [eiseres] - tegenover de gemotiveerde betwisting - onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld om op dit punt tot nadere bewijslevering te worden toegelaten. Minstgenomen had van [eiseres] mogen worden verwacht dat zij een specificatie van de volgens haar verdwenen juwelen in het geding zou hebben gebracht. Daarvoor bestond te meer aanleiding omdat zij in dit hoger beroep andere door haar vermiste sieraden heeft genoemd in eerste aanleg, zoals bijvoorbeeld een schakelarmband. Het aanbod om (op eerste verzoek van het hof) een specificatie over te leggen, wordt gepasseerd, omdat [eiseres] daarvoor voldoende gelegenheid heeft gehad. In dit (late) stadium van de procedure is daarvoor geen plaats meer. [Eiseres] heeft ook geen omstandigheden aangevoerd, die begrijpelijk maken waarom zij de kostbaarheden niet direct of kort na de teruggave heeft gecontroleerd en waarom zij niet eerder bij de deurwaarder heeft gereclameerd. Het voorgaande brengt mee dat de stellingen van [eiseres] op dit punt te vaag en te weinig onderbouwd zijn. De klacht dat de rechtbank de vordering tot vergoeding van de juwelen heeft afgewezen, wordt daarom verworpen.'
3.8. [Eiseres] heeft tegen het arrest van het hof - tijdig(4) - beroep in cassatie ingesteld. [Verweerder] c.s. zijn niet verschenen. Tegen hen is (uiteindelijk(5)) verstek verleend. [Eiseres] heeft haar zaak schriftelijk doen toelichten.
4. Ontvankelijkheid van [eiseres] jegens [verweerder 1] en [verweerster 2]
4.1. In zijn tussenarrest van 2 september 2004 heeft het hof in rov. 10 overwogen dat voor zover [eiseres] mocht slagen in haar bewijsopdracht, zulks niet tot aansprakelijkheid van [verweerder 1] en [verweerster 2] kan leiden, nu zij als eigenaren van de woning opdracht tot de ontruiming hebben gegeven aan de deurwaarder, en nu art. 6:170 BW noch art. 6:171 BW van toepassing is. In het verlengde hiervan heeft het hof in zijn eindarrest (rov. 6, voorlaatste volzin) overwogen dat de vordering tegen [verweerder 1] en [verweerster 2] wordt afgewezen op de gronden als vermeld in rov. 10 van het tussenarrest.
4.2. Dit oordeel van het hof komt er op neer dat de vordering zoals [eiseres] die heeft ingesteld jegens [verweerder 1] en [verweerster 2] niet tot toewijzing kan leiden, nu geen rechtsgrond bestaat die meebrengt dat zij voor de geleden schade (gesteld dat vergoeding daarvan kan worden toegewezen) aansprakelijk kunnen worden gehouden.
4.3. Aangezien tegen dit oordeel in cassatie geen klacht is gericht - en het geschil in cassatie derhalve uitsluitend nog de deurwaarder betreft waaruit geen rechten of verplichtingen van of jegens [verweerder 1] en [verweerster 2] voortvloeien - meen ik dat [eiseres] in haar cassatieberoep voor zover dit tegen [verweerder 1] en [verweerster 2] is gericht, niet-ontvankelijk moet worden verklaard(6).
5. Bespreking van het cassatiemiddel
5.1. Het cassatiemiddel is gericht tegen rov. 2 en 3 van het eindarrest. In het middel lees ik de klacht dat het hof ten onrechte heeft overwogen dat [eiseres] geen voldoende specificatie van de volgens haar verdwenen sieraden in het geding heeft gebracht. Voorts bevat het middel een klacht tegen het door het hof passeren van het bewijsaanbod in [eiseres]'s memorie na comparitie tevens memorie na enquête.
5.2. De klacht dat [eiseres], anders dan het hof heeft overwogen, de schade wél zeer zorgvuldig heeft omschreven, faalt, waarbij ik aanteken dat de uitleg van de gedingstukken, waaronder overgelegde producties, (behoudens begrijpelijkheidstoetsing) aan het oordeel van de feitenrechter is overgelaten.
5.3. [Eiseres] heeft in haar conclusie van repliek onder 6 gesteld dat een aantal sieraden ontbrak, waaronder een horloge van het merk Raimond Weil, een gouden ring, een saffier met briljantjes en een paar oorbellen Amethist/topaas, waarbij [eiseres] heeft verwezen naar enige desbetreffende aankoopbonnen. De betreffende productie (prod. 4) bevat evenwel geen aankoopbonnen, maar een lijst (voor haar advocaat) van een stuk of acht zoekgeraakte sieraden onder vermelding van de betreffende waarde.
Bij MvG onder 3.11 heeft [eiseres] niet aangegeven welke sieraden zij na ontvangst van de juwelen door de deurwaarder nog miste. Bij de comparitie van partijen heeft [eiseres] blijkens het proces-verbaal van de zitting verklaard dat onder de teruggegeven sieraden enkele stukken ontbraken, zoals een - door [eiseres] niet eerder genoemde - schakelarmband en een herenhorloge van [betrokkene 1]. Daarop verklaarde [eiseres] bereid te zijn 'een specificatie te geven van de vermiste sieraden'. In haar memorie na comparitie tevens memorie na enquête heeft [eiseres] haar aanbod om op eerste verzoek van het hof een precieze opsomming en specificatie te geven van de sedert de ontruiming vermiste sieraden herhaald. Door in plaats van naar haar repliek in eerste aanleg en de daarbij overgelegde brief te verwijzen heeft [eiseres] dus ook volgens haarzelf nagelaten de na de ontruiming verdwenen sieraden te specificeren(7) en daarmee haar eerdere 'specificatie' ondermijnd.
5.4. Gelet op [eiseres]'s aanbod een specificatie te geven van de vermiste sieraden is niet onbegrijpelijk dat het hof in zijn eindarrest heeft overwogen dat van [eiseres] had mogen worden verwacht dat zij een specificatie van de volgens haar verdwenen juwelen in het geding zou hebben gebracht. Dat de eerdere opsommingen van enkele sieraden door [eiseres] geen voldoende specificatie hebben opgeleverd, is voorts niet onbegrijpelijk, nu het hof overweegt dat [eiseres] steeds met een andere opsomming van sieraden is gekomen, zoals de op de comparitie genoemde schakelarmband, waarover in eerste aanleg niet is gerept(8).
5.5. Overigens mist [eiseres] belang bij deze klacht, zolang niet vaststaat en door haar niet voldoende onderbouwd is dat de juwelen bij de in het geding zijnde ontruiming en bewaring door de deurwaarder zijn zoekgeraakt.
5.6. Voor zover in het middel nog de klacht valt te lezen dat het hof niet heeft gerespondeerd op de klacht dat de deurwaarder geen lijst heeft bijgehouden van de meegenomen, teruggegeven en vermiste kostbaarheden, kan deze klacht evenmin tot cassatie leiden. Nu de deurwaarder [eiseres] een bewijs van ontvangst van de kostbaarheden ter ondertekening heeft voorgelegd, ligt het volgens het klaarblijkelijke en niet onbegrijpelijke oordeel van het hof op haar weg om aan te geven welke sieraden daarna nog vermist waren.
5.7. Het door het hof gepasseerde bewijsaanbod in de memorie na comparitie tevens memorie na enquête betreft de stelling van [eiseres] dat de sieraden in de auto van de deurwaarder werden bewaard en bij teruggave daaruit werden gehaald (p. 1 van die memorie) en de omvang van de verdwenen sieraden en het op de dag van de ontruiming in de woning aanwezig zijn van die sieraden (p. 2 en rov. 2 van 's hofs eindarrest).
5.8. De klacht miskent dat het hof het bewijsaanbod niet heeft gepasseerd, omdat het vaag en te weinig onderbouwd is, maar omdat [eiseres] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld om op dit punt tot nadere bewijslevering te worden toegelaten (rov. 3). Aldus verkeerde [eiseres] niet in de fase van bewijslevering, maar in het daaraan voorafgaande stadium van het 'voldoende stellen om tot bewijslevering te kunnen worden toegelaten'. In zoverre mist de klacht dus feitelijke grondslag.
5.9. Dat het hof [eiseres] niet tot de fase van bewijslevering heeft toegelaten, maar tot het oordeel is gekomen dat de stellingen van [eiseres] op dit punt vaag en te weinig onderbouwd zijn, is niet onbegrijpelijk. Met betrekking tot het bewijsaanbod betreffende de bewaarplaats van de sieraden, is het hof kennelijk van oordeel dat [eiseres] - tegenover de gemotiveerde betwisting van [verweerder] c.s. - onvoldoende aan haar stelplicht heeft voldaan. [Eiseres] heeft bij memorie van grieven onder 3.11 gesteld dat de deurwaarder eerst nog even naar zijn auto moest om de juwelen daaruit te halen, toen [eiseres] deze kwam ophalen, waaruit [eiseres] begreep dat de sieraden al die tijd in de auto van de deurwaarder hebben gelegen. Bij de comparitie van partijen verklaarde [eiseres] dat de teruggegeven spullen door een medewerker van de deurwaarder, die voor haar is uitgegaan naar de auto, uit de auto werden gehaald. De deurwaarder heeft deze gang van zaken ontkend en verklaard dat hij op het moment dat [eiseres] bij hem op kantoor kwam op pad was en dat een medewerker op zijn kantoor de spullen aan [eiseres] heeft teruggegeven.
In de antwoordmemorie na comparitie en enquête stellen [verweerder] c.s. dat [eiseres]'s verklaring niet plausibel is, omdat in dat geval de deurwaarder de sieraden aan zijn medewerker overhandigd moet hebben, die deze vervolgens in een auto zou moeten hebben opgeborgen, wat geen gangbare wijze van handelen is. Aannemelijker is dat de deurwaarder na terugkomst van de ontruiming de sieraden op kantoor aan zijn medewerker heeft afgegeven, die deze vervolgens aldaar heeft opgeborgen.
Tegenover dit verweer heeft [eiseres] naar het klaarblijkelijke oordeel van het hof haar stellingen onvoldoende feitelijk onderbouwd om tot nadere bewijslevering te worden toegelaten.
5.10. Tot het aangeboden bewijs omtrent de omvang en de zich in de woning bevindende sieraden op de dag van de ontruiming is [eiseres] om dezelfde reden niet toegelaten. Immers, met zijn oordeel dat [eiseres] geen specificatie van de volgens haar verdwenen sieraden in het geding heeft gebracht, heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat [eiseres] ook op dit punt haar stellingen niet van een voldoende feitelijke onderbouwing heeft voorzien.
5.11. Het oordeel omtrent de vraag of [eiseres] aan haar stelplicht heeft voldaan - en zij terzake daarvan tot nadere bewijslevering moet worden toegelaten - berust op de uitleg van de gedingstukken en is daarmee zozeer van feitelijke aard dat dit in cassatie niet op zijn juistheid kan worden getoetst(9). De oordelen van het hof zijn, zoals hiervoor uiteengezet, niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
6. Conclusie
Mijn conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] voorzover het cassatieberoep is gericht tegen [verweerder 1] en [verweerster 2], en tot verwerping voor zover gericht tegen de deurwaarder.
De procureur-generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
A-G
1 Ontleend aan rov. 2 van het tussenarrest van het hof van 2 september 2004.
2 De inleidende dagvaarding in het dossier is ongedateerd. Alleen in de memorie van grieven heb ik kunnen lezen van welke datum de dagvaarding kennelijk dateert.
3 Af te leiden uit het tussenarrest van het hof van 2 september 2004. De memorie van antwoord van [verweerder] c.s. bevindt zich niet bij de in cassatie overgelegde stukken.
4 Arrest van 27 oktober 2005; de cassatiedagvaarding is uitgebracht op 27 januari 2006.
5 Zie het procesdossier.
6 Zie HR 24 november 2006, nr. C05/227, LJN AY 7929, RvdW 2006, 1105 (rov. 3.2) en HR 22 december 2006, nr. C05/271, LJN AZ 3225, rov. 3.2 en 3.3.
7 Zo ook volgens [verweerder] c.s.: zie hun antwoordmemorie na comparitie en enquête, p. 2, derde alinea.
8 Dat het hof niet op het betreffende specificatie-aanbod is ingegaan, is evenmin onbegrijpelijk gezien de op de rechter rustende verplichting van art. 20 Rv te waken tegen onredelijke vertraging (zie HR 26 januari 2007, nr. C05/307, NJ 2007, 78, rov. 3.6). Bovendien had het op de weg van [eiseres] gelegen uit zichzelf aan te geven welke sieraden nog vermist waren na het door haar ondertekende stuk betreffende ontvangst van de teruggegeven kostbaarheden.
9 Vgl. bijv. HR 8 juli 1992, NJ 1992, 713.
Uitspraak
30 november 2007
Eerste Kamer
Nr. C06/076HR
RM/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
2. [Verweerster 2],
beiden wonende te Bonaire, Nederlandse Antillen,
3. [Verweerster 3], thans [A] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerster] c.s., verweerster onder 3 ook als de deurwaarder.
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiseres] heeft bij exploot van 8 september 2000 [verweerster] c.s. gedagvaard voor de rechtbank 's-Gravenhage en gevorderd, kort gezegd, [verweerster] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding aan [eiseres] van ƒ 42.500,-- met rente en kosten, als gevolg van de door [verweerster] c.s. uitgevoerde ontruimingen.
[Verweerster] c.s. hebben de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 30 januari 2002 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij tussenarrest van 2 september 2004 heeft het hof een comparitie van partijen gelast en [eiseres] tot het leveren van bewijs toegelaten. Na comparitie van partijen en getuigenverhoor heeft het hof bij eindarrest van 27 oktober 2005 het bestreden vonnis vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de deurwaarder veroordeeld aan [eiseres] een bedrag van € 1.000,-- te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 mei 1997. Het meer of anders gevorderde heeft het hof afgewezen.
Het eindarrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het eindarrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerster] c.s. is verstek verleend.
De zaak is voor [eiseres] toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] voorzover het cassatieberoep is gericht tegen [verweerder 1] en [verweerster 2], en tot verwerping voorzover gericht tegen de deurwaarder.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 28 september 2007 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] c.s. begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A. Hammerstein en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 30 november 2007.