
Jurisprudentie
BB4948
Datum uitspraak2007-09-18
Datum gepubliceerd2007-10-05
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersBK-06/00173
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-05
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersBK-06/00173
Statusgepubliceerd
Indicatie
Kostenvergoeding rechtsbijstand bezwaarfase op de voet van artikel 8:73 Awb Kwijtscheldingsbesluiten bij navorderingsaanslagen 1996 tot en met 1998 door Inspecteur vernietigd. Voor 1995 toegekende kostenvergoeding voor de verhoging is niet de maatstaf. Toerekening van de werkzaamheden aan het betreffende jaar. Bezwaarschrifent voor 1996 tot en met 1998 waren niet indhouelijk gemotiveerd. Gelet op de specificatie van de werkzaamheden is € 714 inclusief omzetbelasting redelijk voor de drie jaren. Uitspraak rechbantk vernietigd.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
eerste meervoudige belastingkamer
18 september 2007
nummer BK-06/00173
UITSPRAAK
op het hoger beroep van X te Z tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 27 april 2006, nummer AWB 05/5680 IB/PVV, betreffende na te noemen kostenbesluit.
1. Kwijtscheldingsbesluit, bezwaar en kostenbesluit
1.1 Aan belanghebbende is door de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst P, voor het jaar 1996 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premieheffing opgelegd, waarbij de nageheven belasting is verhoogd met 100 percent, welke verhoging bij besluit van de Inspecteur is kwijtgescholden tot op 50 percent. Bij brief van 5 juli 2005 heeft de Inspecteur besloten de verhoging geheel kwijt te schelden.
1.2 Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur aan belanghebbende bij wijze van schadevergoeding wegens kosten in ver-band met de behandeling van het bezwaar tegen vorenbedoeld kwijtscheldingsbesluit vergoed een bedrag van € 161.
1.3 Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
2. Loop van het geding
2.1 Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 105. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 20 februari 2007. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Ter zitting is tevens behandeld het hoger beroep van belanghebbende betreffende het kostenbesluit voor de jaren 1997 en 1998, kenmerk Hof BK-06/00174 en BK-06/00175. Voor zover in die zaken stukken zijn overgelegd, worden die stukken geacht ook in de onderhavige zaak te zijn overgelegd. Tevens wordt hetgeen door partijen in die zaken is aangevoerd, aangemerkt als te zijn aangevoerd in de onderhavige zaak. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier één proces-verbaal opgemaakt.
3. Vaststaande feiten
3.1 Het in 1.1 vermelde kwijtscheldingsbesluit is genomen op 16 maart 2000.
3.2 Dit Hof heeft bij uitspraak van 25 oktober 2004 in de zaak met kenmerk BK-03/02489 betreffende het jaar 1995, waarbij hetzelfde complex van feiten aan de orde was als in het onder-havige jaar, geoordeeld dat de verhoging geheel diende te ver-vallen en heeft daarbij aan belanghebbende een schadevergoeding ter zake van de kosten van bezwaar inzake de verhoging toege-kend van € 1.250, te vermeerderen met omzetbelasting.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1 In geschil is de hoogte van de voor het onderhavige jaar aan belanghebbende toe te kennen vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar.
4.2 Belanghebbende neemt het standpunt in dat uit de overgelegde urenstaten de aan het bezwaar bestede uren voldoende blijken en de daarmee samenhangende kosten evenredig aan de jaren dienen te worden toegerekend, hetgeen leidt tot een ver-goeding van € 1.169,41 per jaar, te vermeerderen met omzetbe-lasting.
4.3 Het standpunt van de Inspecteur is dat het bezwaar betref-fende de jaren 1996, 1997 en 1998 als samenhangend met dat betreffende het jaar 1995 moet worden beschouwd, dat uit de urenspecificatie van belanghebbendes gemachtigde niet valt op te maken welke uren aan welke werkzaamheden zijn toe te rekenen en dat een vergoeding van € 161 een alleszins gepaste vergoe-ding is.
5. Conclusies van partijen
5.1 De conclusie van belanghebbende is dat voor het onderhavi-ge jaar (en tevens voor elk van de jaren 1997 en 1998) een kostenvergoeding van € 1.169,41, vermeerderd met omzetbelas-ting, dient te worden toegekend.
5.2 De Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.
6. Overwegingen omtrent het geschil
6.1 Het kwijtscheldingsbesluit is genomen op 16 maart 2000, zodat een vergoeding van de kosten van het bezwaar dient te worden vastgesteld op de voet van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en niet op de voet van arti-kel 8:75 Awb, zoals dat luidt ingaande 12 maart 2002.
6.2 Belanghebbendes gemachtigde heeft de urenspecificatie ter zitting van het Hof nader toegelicht. Naar de gemachtigde ook heeft verklaard geeft deze specificatie niet exact aan hoeveel tijd is besteed aan de behandeling van het bezwaar in de onder-scheidene jaren. Het Hof acht dit ook begrijpelijk omdat de specificatie niet in de eerste plaats voor dat doel is opge-steld. Een en ander brengt echter mee dat de met de behandeling van het bezwaar gemoeide kosten slecht globaal kunnen worden beoordeeld.
6.3 Het Hof is van oordeel dat de voor het jaar 1995 toegeken-de kostenvergoeding terzake van de verhoging niet de maatstaf vormt voor de vergoeding voor andere jaren. Per jaar dienen zo goed mogelijk de op dat jaar betrekking hebbende kosten te worden vastgesteld. Het jaar 1995 is echter het eerste jaar waarin de omvang van de verhoging aan de orde kwam en het Hof acht dan ook aannemelijk dat het inhoudelijke gedeelte van de daarop betrekking hebbende werkzaamheden voor dat belastingjaar hebben plaatsgevonden. Vaststaat dat de bezwaarschriften betreffende de andere jaren niet inhoudelijk zijn gemotiveerd.
6.4 Het inroepen van professionele rechtsbijstand acht het Hof in het onderhavige geval redelijk. De Inspecteur bestrijdt dat ook niet.
6.5 Gelet op de door de gemachtigde overgelegde specificatie en de daarop in het hoger beroepschrift en ter zitting ver-strekte toelichting en gelet op hetgeen door de Inspecteur in deze procedure naar voren is gebracht, stelt het Hof de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijze heeft moeten maken voor de jaren 1996, 1997 en 1998 in goede justitie vast op € 600, welk bedrag gelet op het feit dat, naar hij heeft gesteld en de Inspecteur niet heeft bestreden, belanghebbende geen recht heeft op aftrek van omzetbelasting, dient te worden verhoogd met 19 percent of
€ 114 aan omzetbelasting, zijnde € 714 in totaal. Nu de omvang van deze werkzaamheden betreffende het bezwaar in ieder van de drie jaren nagenoeg gelijk is geweest, dient aan elk van deze jaren een derde gedeelte of € 238 te worden toegerekend.
7. Proceskosten en griffierecht
7.1 Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten, waarbij het Hof, gelet op de inhoud van de desbetreffende dossiers, de onderhavige zaak en de zaken met de nummers BK-06/00174 en BK-06/00175 aanmerkt als met elkaar samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage, wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de rechtbank en voor het Hof voor de vorenbedoelde zaken tezamen vast op € 1.932 ((4 punten) à € 322 x 1,5 (gewicht van de zaak)), waarvan te dezen een derde deel, derhalve € 644, in aanmerking wordt genomen. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
7.2 Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 105 te worden vergoed.
8. Beslissing
Het Gerechtshof:
- verklaart het hoger beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank,
- veroordeelt de Inspecteur tot vergoeding van de door belanghebbende geleden schade bestaande uit de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar, vastgesteld op € 238;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, en
- gelast die rechtspersoon aan belanghebbende een bedrag van € 105 aan griffierecht te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Savelbergh, Vonk en Pijl. De beslissing is op 18 september 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
(Postema) (Savelbergh)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instel-len bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.