Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4865

Datum uitspraak2007-09-27
Datum gepubliceerd2007-10-04
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers97477 / KG ZA 07-287
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Opheffing beslag, niet summierlijk gebleken van deugdelijkheid vordering.


Uitspraak

RECHTBANK TE ALKMAAR Sector civiel recht CVZ/PHL KG nummer: 97477/KGZA 07-287 datum: 27 september 2007 Vonnis van de voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding in de zaak van: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid AANNEMERSBEDRIJF DE COMBI AMSTERDAM B.V., statutair gevestigd te Heerhugowaard, EISERES IN KORT GEDING, procureur mr. C.H. Boll, advocaat mr. G. Kuijper te Amsterdam, tegen: [GEDAAGDE], wonende te Amsterdam, GEDAAGDE IN KORT GEDING, procureur mr. R.H.J. van Gulick, advocaat mr. P.C.J. Twaalfhoven te Amsterdam. Partijen zullen verder worden genoemd "De Combi" respectievelijk "[gedaagde]". 1. HET VERLOOP VAN HET GEDING Ter terechtzitting van 17 september 2007 heeft De Combi gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [gedaagde] heeft de vordering bestreden. Na verder debat hebben partijen de stukken, waaronder van de zijde van De Combi de originele dagvaarding en van beide zijden pleitnotities, overgelegd. Vervolgens hebben partijen aanhouding verzocht teneinde een poging te ondernemen om in onderling overleg tot een regeling te komen. Bij brief van 25 september 2007 heeft mr. Kuijper voornoemd laten weten dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt en hij heeft derhalve vonnis gevraagd. De inhoud van alle stukken wordt als hier ingelast beschouwd. 2. DE UITGANGSPUNTEN 2.1 In augustus en/of september 1998 heeft De Combi verbouwingswerkzaamheden verricht op het perceel [straatnaam en nummer 1] te Amsterdam. 2.2 Dit perceel grenst aan de achterzijde aan het perceel [straatnaam en nummer 2] te Amsterdam, welk perceel toebehoort aan [gedaagde]. 2.3 [gedaagde] stelt dat hij tengevolge van deze werkzaamheden schade heeft geleden. 2.4 Partijen hebben omtrent dit geschil een procedure gevoerd bij de rechtbank te Amsterdam. In die procedure vorderde [gedaagde] onder meer verwijzing naar de schadestaatprocedure en een voorschot op zijn schade tot een bedrag van [euro] 202.390,56. De rechtbank heeft in haar eindvonnis van 28 december 2005 onder meer overwogen, dat [gedaagde] zijn schade nader had gesteld en onderbouwd zodat de rechtbank zich voldoende voorgelicht achtte om de schade te begroten. Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat de meeste door [gedaagde] opgevoerde kosten niet voor toewijzing in aanmerking kwamen, omdat deze in een te ver verwijderd verband staan van de schadeveroorzakende gebeurtenis. De beslissing hield in de toewijzing van een bedrag van [euro] 5.644,14, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juli 1999, met proceskosten. 2.5 Tegen deze beslissing is hoger beroep ingesteld. In het principaal appel heeft [gedaagde] onder meer aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte slechts een bedrag van [euro] 5.644, 14 ter zake van schadevergoeding heeft toegewezen en het overige heeft afgewezen. [gedaagde] heeft bij memorie van grieven gesteld zich te kunnen vinden in de overwegingen van de rechtbank, voor zover inhoudende dat de schade reeds in het vonnis kon worden begroot, op grond waarvan [gedaagde] in hoger beroep zijn eis heeft gewijzigd in een veroordeling van De Combi tot betaling van - kort gezegd - het meerdere boven het reeds toegewezen bedrag tot het aanvankelijk als voorschot gevorderde bedrag aan schade. 2.6 In zijn op 12 juli 2007 gewezen arrest heeft het gerechtshof te Amsterdam voor zover hier van belang het volgende overwogen: "4.23 Nu het hof over onvoldoende gegevens beschikt om de schade thans te kunnen begroten, zal de zaak worden verwezen naar de schadestaatprocedure. 5. Slotsom (...) In het principaal appel, dat uitsluitend gericht is tegen de afwijzing van de door [gedaagde] gevorderde schadeposten boven het door de rechtbank toegewezen bedrag van [euro] 5.644,14 vermeerderd met de wettelijke rente (...) zal het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, worden vernietigd en zal de zaak worden verwezen naar de schadestaatprocedure.(...)" 2.7 [gedaagde] heeft op 31 augustus 2007 onder verschillende derden conservatoir derden beslag doen leggen ten laste van De Combi. De vordering van [gedaagde] is bij het verleende verlof begroot op [euro] 415.000,--. 3. DE VORDERING EN DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN 3.1 De Combi vordert - kort samengevat - primair dat de door [gedaagde] gelegde beslagen zullen worden opgeheven, alsmede dat [gedaagde] verboden zal worden om verdere beslagen te leggen, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Subsidiair vordert De Combi dat het bedrag tot zekerheid waarvan [gedaagde] verlof heeft gekregen tot het leggen van beslagen opnieuw zal worden begroot op nihil en dat tegen zekerheid van een bankgarantie van De Combi tot het begrote bedrag alle beslagen door [gedaagde] dienen te worden opgeheven binnen 24 uur na betekening van dit vonnis, eveneens met een verbod aan [gedaagde] om opnieuw beslagen te leggen. 3.2 De Combi legt hieraan ten grondslag dat zij aan de betalingsverplichting die voor haar voortvloeide uit het vonnis van de rechtbank te Amsterdam heeft voldaan en dat [gedaagde] voor het overige niets van haar te vorderen heeft. Zij wijst in dit verband op het oordeel van de rechtbank, dat de overige door [gedaagde] opgevoerde kosten niet voor vergoeding door De Combi in aanmerking komen, aangezien deze in een te ver verwijderd verband staan tot de schadeveroorzakende gebeurtenis. Voorts wijst zij op het feit dat het gerechtshof in het arrest van 12 juli 2007 niet heeft geoordeeld dat de beslissing van de rechtbank omtrent de causaliteit niet juist is. Tot slot heeft De Combi aangevoerd dat zij in verband met de continuering van haar bedrijfsvoering een spoedeisend belang heeft bij de opheffing van de gelegde beslagen. 3.3 [gedaagde] heeft verweer gevoerd. Hij heeft onder meer aangevoerd dat het hof de grieven die hij in het principaal appel heeft aangevoerd, welke grieven zich richtten tegen de afwijzing van diverse schadeposten, gegrond bevonden heeft. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat hieruit volgt dat deze schadeposten volgens het hof wel degelijk voor vergoeding in aanmerking komen en dat in de schadestaatprocedure uitsluitend nog over de hoogte van de vergoeding debat gevoerd kan worden, zodat de verwachting bestaat dat hij nog een aanzienlijk bedrag van De Combi te vorderen zal krijgen. 4. DE GRONDEN VAN DE BESLISSING 4.1 De voorzieningenrechter die het verlof tot het beslag heeft gegeven, kan het beslag op vordering van elke belanghebbende opheffen, onder meer indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van de vordering die aan het beslag ten grondslag ligt. 4.2 [gedaagde] heeft aan zijn verzoek tot het verlenen van verlof tot het leggen van beslag ten grondslag gelegd dat het hof Amsterdam het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 december 2005 bij arrest van 12 juli 2007 heeft vernietigd - voorzover dat door [gedaagde] aan het hof was voorgelegd - en De Combi heeft veroordeeld tot vergoeding van de door [gedaagde] geleden schade. Op grond van de door [gedaagde] in dat verzoekschrift opgevoerde schadeposten is vervolgens verlof verleend en de vordering van [gedaagde] op De Combi begroot op een bedrag van [euro] 415.000,--. 4.3 In genoemd arrest van 12 juli 2007 heeft het hof inderdaad het vonnis van de rechtbank te Amsterdam vernietigd voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen en opnieuw rechtdoende (onder meer) De Combi veroordeeld tot betaling van de door [gedaagde] geleden schade tengevolge van de door De Combi uitgevoerde werkzaamheden ter vernieuwing van de fundering van het pand aan de [straatnaam en nummer 1] te Amsterdam, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Hieruit volgt reeds, dat de hoogte van de vordering die [gedaagde] op De Combi heeft thans onzeker is. 4.4 In het vonnis van 28 december 2005 heeft de rechtbank te Amsterdam geoordeeld dat de schadeposten opgevoerd door [gedaagde], voorzover zij een bedrag van [euro] 5.644,14 te boven gaan, niet toewijsbaar waren aangezien er onvoldoende causaal verband bestond tussen deze schadeposten en de schadeveroorzakende gebeurtenis. Weliswaar is genoemd vonnis van de rechtbank door het hof vernietigd, maar uitsluitend voorzover het aan het oordeel van het hof was voorgelegd. Dit houdt in dat het oordeel van het hof ziet op de beslissing van de rechtbank dat de gevorderde schadevergoeding boven een bedrag van [euro] 5.644.14 niet voor toewijzing in aanmerking komt. De grieven betroffen immers blijkens het arrest van het hof de hoogte van het toegewezen bedrag. Het hof heeft zich niet uitgelaten over het oordeel van de rechtbank omtrent de causaliteit. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan uit de overgelegde producties, waaronder omvangrijke gedingstukken van de bodemprocedure, niet worden afgeleid dat herstel van de opstal van [gedaagde] in juni 1999 niet meer mogelijk was, laat staan dat dit ten tijde van de afronding van de werkzaamheden in september 1998 reeds niet meer tot de mogelijkheden behoorde. Immers waar de deskundige Klaase in september 1998 een verwijdering van enkele centimeters constateerde, heeft een door [gedaagde] nadien geraadpleegde deskundige in de periode maart tot juni 1999 duidelijk voortschrijdende verzakking geconstateerd, hetgeen deze deskundige bracht tot diens herhaald gegeven, maar door [gedaagde] niet opgevolgde, advies om met spoed maatregelen te treffen om verdere verzakking te voorkomen. Wat er ook zij van de vraag naar de bestuursrechtelijke mogelijkheden van herbouw na sloop, reeds op grond van het bovenstaande bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter vooralsnog niet een gegronde verwachting dat de rechtbank Amsterdam met betrekking tot de toerekening van de gevolgen van sloop en herbouw tot het schadevoorval in de schadestaatprocedure tot een ander oordeel zal komen dan het eerder gegeven oordeel dat die kosten in een te ver verwijderd verband staan. Reeds hierom moet geoordeeld worden dat niet summierlijk is gebleken van de deugdelijkheid van de vordering die aan het beslag ten grondslag is gelegd. 4.5 [gedaagde] heeft zich in dit kader op het standpunt gesteld, dat het hof omtrent de causaliteitsvragen impliciet een oordeel heeft gegeven door De Combi te veroordelen tot vergoeding van schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. De voorzieningenrechter kan [gedaagde] hierin niet volgen. Zonder een nadere motivering, welke ontbreekt, valt juist niet aan te nemen dat het hof zich niet kon verenigen met de causaliteitsbeslissing van de rechtbank. Op grond van de motivering van het hof kan de voorzieningenrechter slechts de slotsom trekken dat het hof zich, anders dan de rechtbank en anders dan partijen (na wijziging eis), niet voldoende voorgelicht achtte om tot schadebegroting te komen. Het hof wenst dus nader debat tussen partijen in de schadestaatprocedure. Dit betoog van [gedaagde] treft derhalve geen doel. 4.6 Voor zover [gedaagde] met zijn betoog bedoelt te stellen dat verder debat omtrent de hoogte van de schadeposten slechts kan zien op de door het causaliteitsoordeel van de rechtbank getroffen onderdelen van de gestelde schade, faalt dit betoog ook. De rechtbank heeft immers de schade aan de aanbouw zelf naar redelijkheid en billijkheid, rekening houdend met een aftrek van nieuw voor oud, schattenderwijs bepaald op een bedrag van [euro] 5.000,-. Bij gebreke van enige vingerwijzing van het hof is evenzeer denkbaar dat die wijze van schadebegroting zonder daarop toegespitst debat tussen partijen ontoereikend is bevonden. 4.7 De slotsom is, dat in elk geval als resultaat van de aan te vangen schadestaatprocedure nog niet een gegronde verwachting bestaat van toewijzing van een substantieel hoger bedrag dan reeds toegewezen. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, dient het door [gedaagde] gelegde beslag als ondeugdelijk te worden aangemerkt. De primaire vordering van De Combi tot opheffing van het beslag wordt dan ook toegewezen. 4.8 De vordering van De Combi om [gedaagde] te verbieden verdere beslagen te leggen, is gelet op het vorenstaande eveneens toewijsbaar, op de wijze als hierna vermeld. Ook de gevorderde dwangsom is toewijsbaar, met dien verstande dat deze zal worden gematigd en gemaximeerd. 4.9 [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit geding worden veroordeeld. Nu [gedaagde] vrijwillig is verschenen in deze procedure zullen de kosten van de verschotten zich beperken tot het vast recht dat in rekening is gebracht. 5. DE BESLISSING De voorzieningenrechter: - heft op de door [gedaagde] ten laste van De Combi gelegde beslagen; - verbiedt [gedaagde] om op basis van de thans bekende feiten en omstandigheden verdere beslagen te leggen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van [euro] 5.000,-- per overtreding na betekening van dit vonnis en [euro] 1.000,-- per dag dat elke overtreding voortduurt, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van [euro] 100.000,--; - veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van De Combi begroot op [euro] 251,-- aan verschotten en op [euro] 816,- aan salaris procureur; - verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad. Gewezen door mr. P.H.B. Littooy, voorzieningenrechter van de Rechtbank te Alkmaar en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 september 2007 in tegenwoordigheid van C. Vis-van Zanden, griffier.