Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4839

Datum uitspraak2007-10-05
Datum gepubliceerd2007-10-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers811162-07 en 800530-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank is van oordeel dat er ook sprake is van afpersing door bedreiging met geweld, wanneer daarbij eerdere afpersingen, waarvoor verdachte al is veroordeeld, een rol spelen. Ofwel door de invloed die dat nog heeft op het slachtoffer of door de impliciete verwijzing daarnaar door verdachte. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing en een vernieling. Gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Sector strafrecht parketnummer: 811162-07 en 800530-06 vonnis van de meervoudige kamer d.d. 5 oktober 2007 in de strafzaak tegen [verdachte] geboren op [datum] 1965 te [plaats] wonende te [adres] thans gedetineerd in het huis van bewaring De Boschpoort te Breda raadsman mr. Dionisius, advocaat te Breda 1 Onderzoek van de zaak De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 september 2007, waarbij de officier van justitie, mr. Donker, en de verdediging hun standpunten hebben kenbaar gemaakt. Tevens is aan de orde de zaak onder parketnummer 800530-06 met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging. 2 De tenlastelegging De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte: Feit 1: [slachtoffer 1] heeft bedreigd met een vuurwapen. Feit 2: een pistool voorhanden heeft gehad. Feit 3: heeft geprobeerd [[slachtoffer 2] af te persen. Feit 4: [slachtoffer 3] heeft afgeperst. Feit 5: een beeldscherm heeft vernield. 3 De voorvragen De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging. 4 De beoordeling van het bewijs 4.1 De bewijsmiddelen Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis wordt gehecht. 4.2 De bewijsoverwegingen De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte, bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs, dient te worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Ten aanzien van feit 1 en 2 is de rechtbank, na bestudering van het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting, niet in staat gebleken het verloop van de gebeurtenissen op 4 februari 2007 volledig te reconstrueren. Verdachte zelf heeft ontkend [slachtoffer 1] te hebben bedreigd. De rechtbank stelt vast dat zowel de aangifte als de verklaringen van de getuigen ongerijmdheden bevatten. Daarnaast acht de rechtbank het onwaarschijnlijk dat getuige [getuige 1] in de auto van verdachte zou gaan zitten als verdachte net iemand met een vuurwapen zou hebben bedreigd. Ook vindt de rechtbank het opmerkelijk dat aangever [slachtoffer 1] het wapen heeft verstopt terwijl hij met dat wapen door verdachte zou zijn bedreigd. De rechtbank is door deze tegenstrijdige en opmerkelijke verklaringen niet in staat een lezing als de juiste aan te wijzen. Bij gebreke van overtuiging zal de rechtbank de verdachte vrij spreken van feit 1 en 2. De rechtbank acht, anders dan de raadsman heeft betoogd, de feiten 3, 4 en 5 wel wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank acht feit 3 bewezen op grond van de aangifte van [slachtoffer 2], de verklaring van getuige [getuige 2] en de verklaring van verdachte dat hij de centralist naar [slachtoffer 2] heeft laten bellen. De stelling van de raadsman dat er, gezien de historie tussen [slachtoffer 2] en verdachte, onvoldoende overtuigend bewijs voorhanden is, deelt de rechtbank niet. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangever [slachtoffer 2] op belangrijke punten wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 2], zodat de aangifte betrouwbaar is en er voldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. De rechtbank stelt ten aanzien van feit 4 vast dat verdachte eerder is veroordeeld voor de afpersing van [slachtoffer 3] waarvoor hij een gevangenisstraf opgelegd heeft gekregen. Tijdens deze detentie heeft verdachte [slachtoffer 3] gebeld om geld te vragen. Hierbij heeft verdachte tegen [slachtoffer 3] gezegd dat het zijn schuld was dat hij, verdachte, op dat moment gedetineerd zat. [slachtoffer 3] heeft vervolgens meerdere geldbedragen aan verdachte gegeven. Nadat verdachte vrij kwam heeft [slachtoffer 3] vervolgens ook zijn auto en het kentekenbewijs aan verdachte overhandigd. De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval sprake is geweest van afpersing door bedreiging met geweld. Zij stelt vast dat [slachtoffer 3] angstig was voor verdachte. Deze angst was ingegeven door de afpersing in het verleden. Het is een feit van algemene bekendheid dat angstgevoelens na een afpersing nog lange tijd door kunnen werken. Verdachte wist dat een verzoek aan die [slachtoffer 3], dat objectief bezien niet meer behelst dan een vraag om geld, zodanige herinneringen oproept aan de eerdere afpersing van geld, dat een dergelijk verzoek al bedreigend is. Doordat verdachte bovendien tijdens zijn detentie ook nog tegen [slachtoffer 3] heeft gezegd dat het zijn schuld was dat verdachte vast zat, kon het simpele verzoek om geld aan [slachtoffer 3] zeker als een bedreiging worden ervaren. [slachtoffer 3] wist waartoe verdachte in staat was en kende zijn agressieve, intimiderende en onberekenbare houding. In elk verzoek van verdachte zat een zodanige verwijzing naar de gebeurtenissen in het verleden dat [slachtoffer 3] uit angst het geld en de auto aan verdachte heeft afgegeven. Ter terechtzitting d.d. 28 juni 2007 heeft [slachtoffer 3] ook verklaard dat hij bang was voor verdachte en dat hij zonder die angst het geld en de auto nooit zou hebben afgegeven. Dat de verklaring van [slachtoffer 3] ter terechtzitting voor het overige niet geheel overeenkomt met zijn aangifte is naar het oordeel van de rechtbank te verklaren uit de grote angst die [slachtoffer 3] voelde voor verdachte. De rechtbank acht het onder 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Tevens acht de rechtbank het onder 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen gelet op de verklaring van verdachte en de aangifte van het CWI. De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan de aangifte van het CWI waarin zij zeggen dat verdachte tegen het beeldscherm aan sloeg waardoor deze op de grond viel en onherstelbaar beschadigd raakte. Zij zal deze aangifte dan ook volgen. 4.3 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 3. op tijdstippen in de periode van 31 januari 2007 tot en met 4 februari 2007 te Bergen op Zoom ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, toebehorende aan die [slachtoffer 2], die [slachtoffer 2] telefonisch dreigendheeft toegevoegd: "Val maar kapot. Je hebt mijn leven kapot gemaakt dus zal ik jouw leven kapot maken" en "We kunnen dit makkelijk oplossen of moeilijk oplossen. Als je geld geeft laat ik je verder met rust. Vertel me nu maar waar je bent dan kom ik naar je toe" en "Ik breek je in tweeën en ik zal de deur van je woonhuis intrappen" en/of "Luister jongen. Als je nou niet meewerkt. Ik maak je zo bang, ik maak je zo bang", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 4. op tijdstippen in de periode van 1 juni 2006 tot en met 31 januari 2007 te Bergen op Zoom met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van geldbedragen (totaal 5250 Euro) en een personenauto (merk Opel, kenteken [......]) en een kentekenbewijs, toebehorende aan [slachtoffer 3], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, [slachtoffer 3] in het verleden eerder heeft gedwongen tot de afgifte van geld en waardoor de intimiderende en agressieve gedrag en benadering en de onberekenbare houding van verdachte aan die [slachtoffer 3] bekend was, [slachtoffer 3] meermalen telefonisch heeft benaderd met het verzoek aan hem, verdachte, geld over te maken en [slachtoffer 3] kenbaar had gemaakt dat het de schuld van [slachtoffer 3] was, dat hij, verdachte, op dat moment gedetineerd zat; 5. hij op 31 januari 2007 te Bergen op Zoom opzettelijk en wederrechtelijk een beeldscherm, toebehorende aan CWI, heeft vernield; De rechtbank acht niet bewezen hetgeen onder 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. 5 De strafbaarheid Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op. Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit. 6 De strafoplegging 6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft alle ten laste gelegde feiten bewezen geacht en op grond daarvan gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek van voorarrest. 6.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken en heeft geen strafmaatverweer gevoerd. 6.3 Het oordeel van de rechtbank Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing en aan een poging daartoe. Daarnaast heeft hij een computer beeldscherm vernield. De rechtbank vindt dit ernstige feiten. Verdachte heeft door de afpersingen een voor de slachtoffers dreigende situatie doen ontstaan en de slachtoffers angst bezorgd. Verdachte heeft kennelijk alleen oog gehad voor zijn eigen geldelijk gewin en is daarbij geheel voorbij gegaan aan de gevoelens van en de mogelijke psychische gevolgen voor de slachtoffers. Daarnaast heeft verdachte door de vernieling van het beeldscherm het CWI materiele schade toegebracht. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij bij de afpersing van [slachtoffer 3] misbruik heeft gemaakt van het feit dat [slachtoffer 3] reeds eerder door hem was afgeperst en dat [slachtoffer 3] daardoor waarschijnlijk gemakkelijk geldbedragen en zijn auto zou afgeven. In het nadeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat verdachte zich eerder schuldig heeft gemaakt aan soortgelijke feiten en nog in een proeftijd liep. De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. Nu de rechtbank slechts de feiten 3, 4 en 5 bewezen acht, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. 7 De benadeelde partij. De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert schadevergoeding van € 19.650,= voor feit 4. De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 11.250,= een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, te weten € 6000,= voor de auto, welke waarde door verdachte zelf aan de auto is toegekend, en € 5250,= voor het geld dat [slachtoffer 3] aan verdachte heeft gegeven. Zij acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. De benadeelde partij CWI vordert schadevergoeding van € 302,26 voor feit 5. De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 175,= een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Met betrekking tot de toegekende vorderingen benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen. 8 De vordering tot tenuitvoerlegging. De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 4 maanden gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de rechtbank d.d. 22 augustus 2006 ten uitvoer zal worden gelegd. De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Het verweer van de raadsman dat de tenuitvoerlegging niet kan worden bevolen gezien het feit dat de proeftijd nog niet zou zijn ingegaan wordt door de rechtbank verworpen. De in artikel 14c lid 1 gebezigde bewoordingen “voor het einde van de proeftijd” maken duidelijk dat het begaan van een strafbaar feit voordat de proeftijd is ingegaan tot tenuitvoerlegging kan leiden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. 9 De wettelijke voorschriften De beslissing berust op de artikelen 10, 14g, 24c, 27, 36f, 45, 57, 63, 317, 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. 10 De beslissing De rechtbank: Vrijspraak - spreekt verdachte vrij van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten; Bewezenverklaring - verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven; - spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd; Strafbaarheid - verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert: Feit 3: poging tot afpersing; Feit 4: afpersing; Feit 5: Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, vernielen; - verklaart verdachte strafbaar; Strafoplegging - veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 18 maanden; - bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf; Vordering tenuitvoerlegging - gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 22 augustus 2006 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 800530-06 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten 4 maanden gevangenisstraf; Benadeelde partijen - veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3], [adres], van de som van € 11.250,=; - veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot heden begroot op nihil; - bepaalt dat verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen kosten draagt; - bepaalt dat de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk is en dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;(BP.09) - veroordeelt verdachte bij tot betaling aan de benadeelde partij Centrum Werk en Inkomen, Peter Vineloolaan 4, 4611 AN, Bergen op Zoom, van de som van € 175,=; - veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot heden begroot op nihil; - bepaalt dat verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen kosten draagt; - bepaalt dat de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk is en dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;(BP.09) - legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de hierna te noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen te betalen, bij niet betaling te vervangen door het daarbij vermelde aantal dagen hechtenis: - benadeelde partij [slachtoffer 3], € 11.250,= , 86 dagen hechtenis, - benadeelde partij CWI, € 175,= , 3 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverlichting niet opheft; - bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd; Dit vonnis is gewezen door mr. Kooijman, voorzitter, mr. Schoenmakers en mr. Zuidema, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Fleskens, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 5 oktober 2007. Mr. Zuidema is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen. Bijlage I: Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat 1. hij op of omstreeks 04 februari 2007 te Bergen op Zoom [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen op die [slachtoffer 1] heeft gericht en/of aan die [slachtoffer 1] getoond en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd : "Peer bemoei je nergens mee" en/of "Als je je er mee bemoeit, schiet ik je voor je kop", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking; (feit 1) art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht 2. hij op of omstreeks 04 februari 2007 te Bergen op Zoom een een pistool (merk CZ, model 100, caliber 9mm), zijnde een wapen van de categorie III, heeft gedragen; (feit 1) De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd; art 27 lid 1 Wet wapens en munitie 3. hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 31 januari 2007 tot en met 4 februari 2007 te Bergen op Zoom ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [.] [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, die [slachtoffer 2] (telkens) telefonisch dreigend heeft toegevoegd: "Val maar kapot. Je hebt mijn leven kapot gemaakt dus zal ik jouw leven kapot maken" en/of "We kunnen dit makkelijk oplossen of moeilijk oplossen. Als je geld geeft laat ik je verder met rust. Vertel me nu maar waar je bent dan kom ik naar je toe" en/of "Ik breek je in tweeen en ik zal de deur van je woonhuis intrappen" en/of "Luister jongen. Als je nou niet meewerkt. Ik maak je zo bang, ik maak je zo bang",althans (telkens) woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; (feit 2) art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht 4. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2006 tot en met 31 januari 2007 te Bergen op Zoom met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een of meer geldbedragen (totaal 5250 Euro) en/of een personenauto (merk Opel, kenteken [......]) en/of een kentekenbewijs, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, [slachtoffer 3] in het verleden eerder heeft gedwongen tot de afgifte van geld en/of waardoor de intimiderende en/of agressieve gedrag en/of benadering en/of de onberekenbare houding van verdachte aan die [slachtoffer 3] bekend was en/of [slachtoffer 3] meermalen telefonisch heeft benaderd met het verzoek aan hem, verdachte, geld over te maken en/of [slachtoffer 3] kenbaar had gemaakt dat het de schuld van [slachtoffer 3] was, dat hij, verdachte, op dat moment gedetineerd zat; (feit 4) art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht 5. hij op of omstreeks 31 januari 2007 te Bergen op Zoom opzettelijk en wederrechtelijk een beeldscherm, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan CWI, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt; (feit 5) art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht