Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4726

Datum uitspraak2007-09-28
Datum gepubliceerd2007-10-03
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 77/06 WOZ
Statusgepubliceerd


Indicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of de waarde van de onroerende zaak per peildatum 1 januari 2003 op een te hoog bedrag is vastgesteld.


Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN Sector Belasting Kenmerk: 77/06 Uitspraakdatum: 28 september 2007 uitspraak van de eerste enkelvoudig belastingkamer op het hoger beroep van X, wonende te Z, belanghebbende tegen de uitspraak in de zaak met het nummer AWB 05/1246 van de rechtbank Assen van 15 mei 2006 in het geding tussen de belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Westerveld, de heffingsambtenaar. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1 Ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de WOZ) heeft de heffingsambtenaar bij beschikking van 25 februari 2005 de waarde van de onroerende zaak gelegen aan de a-straat 90 te L (hierna: de onroerende zaak/ de woning) vastgesteld op € 114.000,--. De beschikking geldt voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006. De waardepeildatum is 1 januari 2003. 1.2 Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak gedagtekend 6 oktober 2005 het bezwaar ongegrond geoordeeld. 1.3 Bij uitspraak van 15 mei 2006 (verstuurd op 24 mei 2006) heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond geoordeeld. 1.4 In eerste aanleg is geprocedeerd zoals weergegeven in voormelde uitspraak van de rechtbank. Tegen deze uitspraak is namens belanghebbende hoger beroep ingesteld bij een pro forma beroepschrift (met bijlagen) d.d. 4 juli 2006, dat op 5 juli 2006 bij het hof is ingekomen en dat vervolgens is aangevuld bij een op 1 augustus 2006 bij het hof ingekomen schrijven. De heffingsambtenaar heeft op 7 september 2006 een verweerschrift in hoger beroep ingediend. 1.5 De eerste enkelvoudige kamer van het hof heeft de zaak behandeld ter zitting van 22 augustus 2007. Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen de heer A en de heer B. , taxateur bij C B.V. Belanghebbende is niet ter zitting verschenen. Belanghebbende is voor de zitting van 22 augustus 2007 per aangetekende brief met handtekening retour d.d. 25 juli 2007, aan het adres b-straat 12, 0000 YY te Z, onder vermelding van plaats, dag en uur van de mondelinge behandeling, uitgenodigd te verschijnen. Ter zake van de uitnodiging is de "Handtekening Retourkaart" omstreeks eind juli 2007 door het hof ontvangen. 1.6 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd. 2. Feiten 2.1 Op grond van de stukken van het geding staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende vast. 2.2 Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak. De onroerende zaak betreft een omstreeks 1997 gebouwde vrijstaande recreatiewoning met een inhoud van 291 m3 op een perceel van circa 482 m2. Belanghebbende is de eerste eigenaar van de onroerende zaak. 3. Het geschil en de standpunten van partijen 3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de waarde van de onroerende zaak per peildatum 1 januari 2003 op een te hoog bedrag is vastgesteld. 3.2 Belanghebbende beantwoordt de in het geschil zijnde vraag bevestigend. Hij bepleit een waarde van € 95.000,--. 3.3 De heffingsambtenaar is van mening dat de waarde juist is vastgesteld. Hij stelt hiertoe dat de waarde tot stand is gekomen op basis van systematische vergelijking van verkoopcijfers in de gemeente. 3.4 Voor een meer uitvoerige motivering van de standpunten van de partijen verwijst het hof naar de gedingstukken. Ter zitting heeft de verschenen partij haar standpunt gehandhaafd. 4. De overwegingen omtrent het geschil 4.1 Zoals blijkt uit het bepaalde in de artikelen 17 en 18, eerste lid, van de WOZ wordt de waarde bepaald op de waarde die per 1 januari 2003 aan de onderwerpelijke onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen (hierna: de waarde in het economische verkeer). 4.2 Ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken, kan de in artikel 17, tweede lid, van de WOZ bedoelde waarde voor woningen onder meer worden bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. 4.3 Bij betwisting van de vastgestelde waarde rust op de heffingsambtenaar de last aannemelijk te maken dat de waarde per 1 januari 2003 - met inachtneming van de WOZ - niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economische verkeer per genoemde datum. 4.4 Ter onderbouwing van de vastgestelde waarde verwijst de heffingsambtenaar onder meer naar een taxatierapport van de woning d.d. 13 januari 2006. Dit rapport is opgesteld door D, werkzaam voor C B.V. In dit rapport wordt de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum gesteld op € 114.000,--. In het rapport worden voorts drie, op hetzelfde recreatiepark als de onderhavige woning gelegen, referentieobjecten vermeld: a-straat 43, verkocht op 17 december 2001 voor € 104.369,--; a-straat 7, verkocht op 24 juli 2002 voor € 96.000,--; en a-straat 33, verkocht op 6 mei 2002 voor € 110.000,--. In het verweerschrift in hoger beroep vermeldt de heffingsambtenaar nog een vierde referentie-object: a-straat 4, verkocht op 6 maart 2003, voor € 92.500,-. Daarnaast blijkt uit het verweerschrift dat in de verkoopprijs voor het object a-straat 7 een bedrag van € 9.000,-- voor roerende zaken was begrepen. Voorts is in het verweerschrift een overzicht opgenomen waarin de verschillende componenten van de vastgestelde waarde afzonderlijk worden weergegeven. 4.5 Het hof acht de heffingsambtenaar niet in de op hem rustende bewijslast van de vastgestelde waarde geslaagd. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de verkoopsommen van de vermelde referentieobjecten de vastgestelde waarde onvoldoende onderbouwen. De voorts aan de verschillende componenten van de onroerende zaak toegekende waarden kunnen evenmin uit de referentieverkopen worden herleid. 4.6 Weliswaar is ter zitting verklaard dat de vastgestelde waarde tevens is ontleend aan de verkopen van elders in de gemeente gelegen recreatiewoningen, doch het hof kent hieraan geen waarde toe. Immers een dergelijke onderbouwing van de vastgestelde waarde kan niet worden getoetst. Daar komt bij dat de wél vermelde referentieverkopen vrijwel identieke objecten betreffen die zijn gelegen op hetzelfde recreatiepark als de woning van belanghebbende. 4.7 De door belanghebbende bepleite waarde van € 95.000,-- sluit naar het oordeel van het hof evenmin aan bij de transactiecijfers van de referentieobjecten. Alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemend acht het hof redelijk uit te gaan van een waarde gelijk aan het gemiddelde van de opgegeven gerealiseerde transactiesommen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat het bij de onroerende zaak behorende perceel ook nagenoeg overeenkomt met de gemiddelde grootte van de percelen van de verkochte onroerende zaken. Het vorenstaande brengt mee dat het hof de waarde van de onroerende zaak in goede justitie zal bepalen op afgerond € 98.450,--. 4.8 Nu belanghebbende voorts niets heeft aangevoerd op grond waarvan de waarde verder verlaagd dient te worden zal het hof, onder vernietiging van de beroepen uitspraak, de waarde verminderen tot voormeld bedrag. 4.9 Het vorenoverwogene brengt mee dat het beroep van belanghebbende gegrond is. 5. Proceskosten Het hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het hof bepaalt deze kosten conform het Besluit Proceskosten bestuursrecht (: het Besluit) op € 463,37. (Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de reis- en verletkosten van belanghebbende ter zake van het verschijnen ter zitting in eerste aanleg. Op grond van artikel 1, onderdeel d, juncto artikel 2 onderdeel d van het Besluit bedragen de verletkosten ten hoogste € 53,09 per uur -het hof gaat uit van het door belanghebbende opgegeven aantal van 8 uur- en dienen de reiskosten op grond van artikel 1, onderdeel c, juncto artikel 2 onderdeel c van het Besluit te worden vastgesteld overeenkomstig de kosten voor openbaar vervoer, met dien verstande dat het hof voor het traject van de woning naar het treinstation Amsterdam-Zuid een bedrag van € 0,28 per km, eveneens conform het Besluit, in aanmerking heeft genomen.) 6. De beslissing Het gerechtshof: vernietigt de uitspraak van de rechtbank; ¬verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond; vernietigt de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar; vermindert de waarde van de onroerende zaak tot op een bedrag van € 98.450,--; gelast dat de gemeente Westerveld het betaalde griffierecht van € 37,-- (rechtbank) en € 105,-- (hof) aan belanghebbende vergoedt; veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van een tegemoetkoming in de proceskosten ten bedrage van € 463,37 en wijst de gemeente Westerveld aan als rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende dient te vergoeden. Aldus vastgesteld op 28 september 2007 door mr. J. Huiskes, raadsheer, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde raadsheer in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. de Jong en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier. Op 3 oktober 2007 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen. Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.