
Jurisprudentie
BB4724
Datum uitspraak2007-10-01
Datum gepubliceerd2007-10-03
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
ZittingsplaatsZwolle
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAwb 07/25530
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-03
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
ZittingsplaatsZwolle
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAwb 07/25530
Statusgepubliceerd
Indicatie
EG Verordening 343/2003 / Griekenland / interstatelijke vertrouwensbeginsel / infringement procedure / vragen in bodemprocedure
Asielaanvraag van verzoeker is afgewezen omdat Griekenland voor behandeling daarvan verantwoordelijk is. Verzoeker stelt dat verweerder niet zonder meer op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan aannemen dat Griekenland zijn verdragsverplichtingen op grond van het Vluchtelingenverdrag en het EVRM zal naleven, waarbij oa is gewezen op het onderzoek dat de Europese Commissie (EC) heeft ingesteld naar de mate waarin de Griekse autoriteiten uitvoering geven aan hun verdragsverplichtingen uit hoofde van Vo 343/2003. Verweerder heeft ter zitting tav het onderzoek door de EC aangegeven dat thans sprake is van een formele infringementprocedure en dat ervan uit wordt gegaan dat deze procedure nog steeds loopt. De voorzieningenrechter acht het van belang dat nadere informatie wordt ingewonnen met betrekking tot de aard, strekking en (zo mogelijk) uitkomst van het onderzoek van de EC en in verband hiermee overwogen dat het waarschijnlijk is dat de rechtbank in de bodemprocedure verweerder vragen daaromtrent zal stellen. De voorzieningenrechter wijst voorts op het door verzoeker aangehaald zogenaamde LIBE-rapport van het Europese Parlement van 17 juli 2007 en overweegt dat de kritische inhoud van het LIBE-rapport eens te meer reden is voor het stellen van vragen, waarbij met name wordt gewezen op een gesprek tussen de Europese delegatie en de Griekse ombudsman waarover in het rapport verslag wordt gedaan. Verweerder heeft zich ten aanzien van het LIBE-rapport op het standpunt gesteld dat het slechts algemene informatie bevat en geen concrete gegevens. De voorzieningenrechter merkt hierover op dat, voorshands aannemende dat de Griekse ombudsman op een vergelijkbare wijze als zijn Nederlandse collega te werk gaat, concrete gegevens direct ten grondslag zullen liggen aan zijn conclusies. Niet op voorhand kan worden uitgesloten dat het beroep een redelijke kans van slagen heeft. Verzoek voorlopige voorziening wordt toegewezen.
Asielaanvraag van verzoeker is afgewezen omdat Griekenland voor behandeling daarvan verantwoordelijk is. Verzoeker stelt dat verweerder niet zonder meer op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan aannemen dat Griekenland zijn verdragsverplichtingen op grond van het Vluchtelingenverdrag en het EVRM zal naleven, waarbij oa is gewezen op het onderzoek dat de Europese Commissie (EC) heeft ingesteld naar de mate waarin de Griekse autoriteiten uitvoering geven aan hun verdragsverplichtingen uit hoofde van Vo 343/2003. Verweerder heeft ter zitting tav het onderzoek door de EC aangegeven dat thans sprake is van een formele infringementprocedure en dat ervan uit wordt gegaan dat deze procedure nog steeds loopt. De voorzieningenrechter acht het van belang dat nadere informatie wordt ingewonnen met betrekking tot de aard, strekking en (zo mogelijk) uitkomst van het onderzoek van de EC en in verband hiermee overwogen dat het waarschijnlijk is dat de rechtbank in de bodemprocedure verweerder vragen daaromtrent zal stellen. De voorzieningenrechter wijst voorts op het door verzoeker aangehaald zogenaamde LIBE-rapport van het Europese Parlement van 17 juli 2007 en overweegt dat de kritische inhoud van het LIBE-rapport eens te meer reden is voor het stellen van vragen, waarbij met name wordt gewezen op een gesprek tussen de Europese delegatie en de Griekse ombudsman waarover in het rapport verslag wordt gedaan. Verweerder heeft zich ten aanzien van het LIBE-rapport op het standpunt gesteld dat het slechts algemene informatie bevat en geen concrete gegevens. De voorzieningenrechter merkt hierover op dat, voorshands aannemende dat de Griekse ombudsman op een vergelijkbare wijze als zijn Nederlandse collega te werk gaat, concrete gegevens direct ten grondslag zullen liggen aan zijn conclusies. Niet op voorhand kan worden uitgesloten dat het beroep een redelijke kans van slagen heeft. Verzoek voorlopige voorziening wordt toegewezen.
Uitspraak
RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector bestuursrecht
voorzieningenrechter
regnr.: Awb 07/25530
UITSPRAAK
inzake:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1985,
van Afghaanse nationaliteit,
IND dossiernummer 0201.06.2006,
gemachtigde: mr. C.J. van der Waarde, advocaat te Zwijndrecht,
verzoeker;
tegen:
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. P. van den Berg,
ambtenaar ten departemente, verweerder.
1 Procesverloop
1.1 Op 7 december 2006 heeft verzoeker een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 20 juni 2007 heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat Griekenland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
1.2 Bij brief van 20 juni 2007 is daartegen beroep ingesteld. Het beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder Awb 07/25529. Verzoeker mag de behandeling van het beroep niet in Nederland afwachten. Bij verzoekschrift van 20 juni 2006 is verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot in beroep is beslist.
1.3 Het verzoek is ter zitting van 25 september 2007 behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Overwegingen
2.1 De voorzieningenrechter stelt vast dat voldaan wordt aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter zal toetsen of het beroep een redelijke kans van slagen heeft en of bij afweging van de betrokken belangen uitzetting van verzoeker in afwachting van de beslissing op beroep moet worden verboden.
2.2 Op 17 maart 2003 is de Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna Vo 343/2003) in werking getreden. Vo 343/2003 is van toepassing op asielverzoeken die zijn ingediend vanaf 1 september 2003.
2.3 Ingevolge artikel 30, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, afgewezen, indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
2.4 Op 28 februari 2007 heeft Nederland bij de Griekse autoriteiten een overnameverzoek ingediend. Griekenland heeft niet tijdig gereageerd op het overnameverzoek. Op grond van artikel 18, zevende lid, Vo 343/2003 staat dit gelijk met aanvaarding van het overnameverzoek.
2.5 Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de termijn van drie maanden voor het indienen van een claimverzoek, als bedoeld in artikel 17, eerste lid, Vo 343/2003, is overschreden zodat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Daartoe heeft verzoeker aangevoerd dat hij zich op 13 november 2006 heeft gemeld bij het Aanmeldcentrum Ter Apel waarbij hij kenbaar heeft gemaakt dat hij asiel wenste, hetgeen zou moeten worden aangemerkt als een mondeling asielverzoek. Verzoeker wijst daarbij op het identiteitsformulier bijzondere instroom, processtuk 34 van het procesdossier. De Staatssecretaris van Justitie had dan ook tot 13 februari 200 de gelegenheid om een overname verzoek in te dienen. Dit is echter eerst op 28 februari gebeurd.
2.6 De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in zijn standpunt en overweegt daartoe als volgt.
Op grond van artikel 17, eerste lid, Vo 343/2003 wordt een verzoek om overname zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen drie maanden na de indiening van het asielverzoek gedaan, bij gebreke waarvan de lidstaat waarbij het asielverzoek is ingediend, verantwoordelijk is voor de behandeling ervan.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, Vo 343/2003, wordt – voor zover thans van belang - een asielverzoek geacht te zijn ingediend vanaf het tijdstip waarop de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat een door de asielzoeker ingediend formulier of een door de autoriteiten opgesteld proces-verbaal hebben ontvangen.
De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker eerst op 7 december 2007 het aanvraagformulier voor een verblijfsvergunning heeft ingediend, zodat het asielverzoek, op grond van artikel 4, tweede lid, Vo 343/2003, op die datum wordt geacht te zijn ingediend. Het eerdergenoemde identiteitsformulier bijzondere instroom is geen formulier zoals bedoeld in artikel 4, tweede lid, Vo 343/2003.
Tussen de indiening van het asielverzoek op 7 december 2006 en de indiening van het verzoek om overname op 28 februari 2007 is een periode van minder dan drie maanden verstreken, zodat het verzoek om overname tijdig is ingediend.
2.7 Verzoeker heeft voorts aangevoerd dat uit het faxverzendrapport van het overnameverzoek, processtuk 45 van het procesdossier, niet blijkt naar welk faxnummer het overnameverzoek is gefaxt, zodat niet afdoende blijkt dat het overname verzoek daadwerkelijk aan de Griekse autoriteiten is verzonden. Dit klemt, aldus verzoeker, te meer, nu Griekenland niet heeft gereageerd op het overnameverzoek. Verzoeker stelt zich derhalve op het standpunt dat het ervoor moet worden gehouden dat het overnameverzoek niet is verzonden, zodat Nederland om die reden verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag.
2.8 De voorzieningenrechter volgt verzoeker hierin niet en overweegt daartoe dat het feit dat op het faxverzendrapport weliswaar geen ontvangend faxnummer is vermeld, maar wel onder het kopje ‘bestemming’ Griekenland staat vermeld en onder het kopje ‘nr. modus’ geheugen TX. De voorzieningenrechter leest dit aldus dat het ontvangende faxnummer is voorgeprogrammeerd. Nu op het rapport voorts is vermeld dat zes pagina’s zijn gefaxt, hetgeen overeenkomt met het aantal pagina’s van het overname verzoek, en tevens onder het kopje ‘result’ OK is vermeld, acht de voorzieningenrechter daarmee voldoende aannemelijk gemaakt dat het overname verzoek daadwerkelijk op 28 februari 2007 aan de Griekse autoriteiten is verzonden. Dat de Griekse autoriteiten niet hebben gereageerd op het overnameverzoek doet hieraan niet af. Het komt immers wel vaker voor dat lidstaten niet reageren op een dergelijk verzoek.
2.9 Verzoeker heeft voorts aangevoerd dat het bestreden besluit en de kennisgeving van overdracht in strijd met artikel 3, vierde lid, Vo 343/2003 niet aan hem persoonlijk in een voor hem begrijpelijke taal zijn kenbaar gemaakt. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. In artikel 3, vierde lid, Vo 343/2003 wordt bepaald dat de asielzoeker schriftelijk in een taal die hij redelijkerwijs kan worden geacht te begrijpen in kennis wordt gesteld van de toepassing van deze verordening, de daarin vastgestelde termijnen en de uitwerking ervan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ziet deze bepaling niet op de bekendmaking van het besluit en de kennisgeving, maar veeleer op de algemene voorlichting omtrent de Dublin-procedure en strekt voornoemd artikel derhalve ter bescherming van de toegang van de asielzoeker tot de processuele rechtsgang. Nu verzoeker op 20 juni 2007, tevens de datum waarop de bestreden beschikking is geslagen en aan de gemachtigde van verzoeker is toegezonden, beroep heeft ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend, bestaat er naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat verzoeker in zijn belangen is geschaad.
2.10 Verzoeker heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit onvoldoende en onzorgvuldig is gemotiveerd, nu in de kennisgeving geen datum van overdracht is vermeld.
De voorzieningenrechter overweegt hiertoe dat – voor zover thans van belang – ingevolge artikel 19, tweede lid, Vo 343/2003, in de kennisgeving van de overdracht wordt vermeld binnen welke termijn de overdracht zal plaatsvinden. Nu in de kennisgeving is vermeld dat, zodra hier meer over bekend is, de datum van overdracht bekend zal worden gemaakt en voorts termijnen worden genoemd waarbinnen de overdracht in ieder geval zal plaatsvinden, is aan dit vereiste voldaan en bestaat er geen grond voor het oordeel dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende en onzorgvuldig heeft gemotiveerd.
2.11 Verzoeker stelt verder dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat Griekenland verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek, omdat verzoeker voor zijn komst naar Nederland gedurende drie maanden buiten het Dublingebied heeft verbleven, zodat Griekenland op grond van artikel 16, derde lid, Vo 343/2003 niet verplicht is het asielverzoek te behandelen. Daartoe heeft verzoeker aangevoerd dat hij in mei 2006 door Griekenland is teruggestuurd naar Turkije.
De voorzieningenrechter overweegt dat de gemachtigde van verzoeker ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat geen stukken kunnen worden overgelegd met betrekking tot de duur van verzoekers verblijf in Turkije. Er bestaat reeds hierom geen grond voor het oordeel dat verweerder, op grond van artikel 16, derde lid, Vo 343/2003, verantwoordelijk moet worden geacht voor de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag.
2.12 De voorzieningenrechter stelt vast dat de gemachtigde van verzoeker ter zitting heeft verklaard het standpunt dat Nederland op grond van artikel 10, eerste lid, Vo 343/2003 verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag niet langer te handhaven.
2.13 Artikel 3, tweede lid, Vo 343/2003 geeft verweerder het recht om, in afwijking van het bepaalde in artikel 3, eerste lid, juncto de artikelen 5 tot en met 14, Vo 343/2003 het asielverzoek te behandelen.
2.14 Verzoeker stelt zich in dit verband op het standpunt dat verweerder er ten onrechte vanuit gaat dat op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden aangenomen dat Griekenland zijn verdragsverplichtingen op grond van het Vluchtelingenverdrag (Vlv) en het (Europees) Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) zal naleven, nu in het verleden is gebleken dat Griekenland de verdragsverplichtingen heeft geschonden. Daarbij heeft verzoeker – voor zover thans van belang - verwezen naar jurisprudentie van deze rechtbank en nevenzittingsplaats, onder andere een uitspraak van 25 mei 2007 (Awb 07/13879).
Verzoeker heeft er voorts op gewezen dat de door de Europese Commissie gestarte infringement-procedure nog loopt, hetgeen erop wijst dat er bij de Europese Commissie nog steeds zorgen bestaan omtrent de verenigbaarheid van de Griekse wetgeving en praktijk met de Vo 343/2003. Verweerder mag, zo stelt verzoeker, zolang de infringement-procedure nog loopt, niet zonder meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan.
Verzoeker heeft ter ondersteuning van zijn standpunt bovendien gewezen op een rapport aan het Europese Parlement van 17 juli 2007 onder de titel “Report from the LIBE Committee (Committee on Civil Liberties, Justice and Home Affairs van het European Parliament) Delegation on the Visit to Greece (Samos and Athens)” (hierna: het LIBE-rapport) uitgebracht naar aanleiding van een bezoek aan Griekenland op 14 en 15 juni 2007. In dit rapport wordt kritiek geuit op de Griekse asielprocedure, met name voor wat betreft de bekendmaking van procedures en beslissingen aan asielzoekers, zodat velen niet in staat zijn om tijdig rechtsmiddelen aan te wenden. In het rapport komt het comité van de LIBE - kort samengevat - tot de conclusie dat de asielprocedure en opvang in Griekenland niet overeenkomt met de Europese regelgeving en dat gespecialiseerde menskracht voor het behandelen van asielverzoeken ontbreekt. Tevens heeft het comité de indruk dat Griekenland asielzoekers bewust hindert in hun pogingen om een asielverzoek in te dienen.
2.15 Verweerder heeft zich - voor zover thans van belang en kort samengevat -, onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdelingbestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 13 september 2007 (200702611/1 en 200703323/1), in het verweerschrift en ter zitting op het standpunt gesteld dat ten aanzien van Griekenland kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en verzoeker derhalve niet in zijn betoog kan worden gevolgd.
2.16 De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.17 In de door verzoeker aangehaalde uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 25 mei 2007 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel omtrent de mate waarin Griekenland zijn verplichtingen op grond van de mensenrechtenverdragen naleeft, zodat verweerder niet zonder meer heeft kunnen volstaan met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit oordeel heeft zij onder andere gebaseerd op het feit dat de Europese Commissie (hierna: EC) aanleiding heeft gevonden onderzoek te doen naar de mate waarin de Griekse autoriteiten uitvoering geven aan hun verplichtingen uit hoofde van Vo 343/2003.
Waar de voorzieningenrechter in voornoemde uitspraak nog niet uitging van een formele infringement procedure is daar, aldus verweerder ter zitting, nu wel sprake van.
Verweerder heeft ten aanzien van het onderzoek door de EC het volgende naar voren gebracht.
• De EC heeft geen informatie gegeven over de aard van de bezwaren tegen de Griekse procedure;
• Griekenland heeft de EC op de hoogte gebracht van geplande verbeteringen – welke overigens nog niet in de asielwetgeving zijn doorgevoerd;
• De EC heeft geen aanwijzingen dat Griekenland zich niet zal houden aan het gestelde in de notitie van 13 november 2006.
(Verweerder heeft in dit kader tevens naar voren gebracht dat landen als Finland, Noorwegen en Zweden, die overdrachten aan Griekenland hadden opgeschort, inmiddels ten aanzien van Griekenland weer uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.)
Desgevraagd heeft verweerder aangegeven er van uit te gaan dat voornoemd onderzoek door de EC nog steeds loopt. Verweerder was niet in staat aan te geven naar welke punten onderzoek wordt gedaan.
De voorzieningenrechter is in dit geval geroepen te oordelen over toepassing van een Europese Verordening (Vo 343/2003), die in belangrijke mate uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Zij acht het dan ook van belang dat nadere informatie wordt ingewonnen met betrekking tot de aard, strekking en (zo mogelijk) uitkomst van het onderzoek van de EC naar de mate waarin de Griekse autoriteiten uitvoering geven aan hun verplichtingen uit hoofde van deze Verordening. De voorzieningenrechter acht het dan ook waarschijnlijk dat de rechtbank in de bodemprocedure, waaraan het verzoek een voorlopige voorziening te treffen connex is, verweerder vragen daaromtrent zal stellen.
Een reden te meer voor het stellen van deze vragen is de - kritische - inhoud van het door verzoeker aangehaalde LIBE-rapport. De voorzieningenrechter wijst in dit verband met name op het gesprek dat de Europese delegatie had met de Griekse ombudsman. Op bladzijde 7 wordt hierover opgemerkt:
More specifically the Ombudsman identified the following problems with regard to the protection of persons seeking asylum:
• Issues of erroneous interpretation of the existing framework such as the Geneva Convention on the Status of Refugees.
• The expulsion and detention of asylum seekers (statutory measures for the expulsion and detention of irregular migrants are applied to those seeking asylum as well).
• The failure of the police to safeguard the exercise of the right of appeal and judicial protection of asylum seekers.
• The preconditions for discontinuing the examination of an asylum application.
• The lack of effective access to asylum procedures in harbours, airport transit zones and foreign flagged ships calling at Greek ports.
• The inability or unwillingness of the police to apply the regulations relating to the procedures for granting political asylum, even when these have been clarified via circulars.
Verweerder heeft ter zitting laten weten dat voornoemd rapport niet tot een ander standpunt leidt, nu het slechts algemene informatie, maar geen concrete gegevens bevat. De voorzieningenrechter merkt hierover echter op dat, voorshands aannemende dat de Griekse Ombudsman op een vergelijkbare wijze te werk gaat als zijn Nederlandse collega, concrete gegevens direct ten grondslag zullen liggen aan zijn conclusies.
2.18 De voorzieningenrechter is van oordeel dat reeds op grond van het voorgaande niet op voorhand kan worden uitgesloten dat het beroep een redelijke kans van slagen heeft.
2.19 De voorzieningenrechter merkt nog op dat, anders dan in onderhavige zaak, in de zaak die tot de Afdelingsuitspraak van 13 september 2007 (200703323/1) heeft geleid, sprake was van een expliciet overname-akkoord, waarbij in het claimakkoord uitdrukkelijk is verklaard dat de vreemdeling desgewenst een asielverzoek kan indienen. Mede op grond hiervan bestaat naar het oordeel van de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de asielaanvraag na de overdracht van de vreemdeling desondanks niet inhoudelijk zal worden behandeld. Nu in het onderhavige geval sprake is van een impliciet akkoord op basis van artikel 18, zevende lid Vo 343/2003 en de uitdrukkelijke verklaring dat verzoeker in Griekenland een asielverzoek kan indienen ontbreekt, heeft verzoeker op goede gronden de vraag opgeworpen of hij bij terugkeer in Griekenland in staat zal worden gesteld een asielverzoek in te dienen. Hij heeft hierbij - onbetwist – gesteld dat hij, toen in Griekenland op 26 mei 2006 zijn vingerafdrukken werden afgenomen, niet in de gelegenheid is gesteld een asielverzoek in te dienen.
2.20 De voorlopige voorziening zal gelet op het voorgaande worden toegewezen.
2.21 Hetgeen verzoeker voor het overige heeft aangevoerd, behoeft, gelet op de toewijzing van de voorlopige voorziening, geen nadere bespreking.
2.22 Er bestaat aanleiding voor veroordeling van verweerder in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken.
3 BESLISSING
De voorzieningenrechter
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe in die zin dat verweerder wordt gelast uitzetting achterwege te laten totdat op het beroep is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die verzoeker heeft gemaakt ten bedrage van € 644,= onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.A. ter Meer-Siebers en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van M.J.P. Kambeel als griffier op
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: