Jurisprudentie
BB4712
Datum uitspraak2007-10-03
Datum gepubliceerd2007-10-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701957/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701957/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij twee onderscheiden besluiten van 7 oktober 2005 heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (thans de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie, hierna: de Minister) de aan [wederpartij] bij eerdere besluiten toegekende huursubsidie over de perioden 1 juli 2004 tot 1 juli 2005 en 1 juli 2005 tot 1 januari 2006 gewijzigd in € 0,00 en de aan [wederpartij] uitgekeerde bedragen van onderscheidenlijk € 2.113,44 en € 762,30 van hem teruggevorderd.
Uitspraak
200701957/1.
Datum uitspraak: 3 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/2769 van de rechtbank Arnhem van 14 februari 2007 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij twee onderscheiden besluiten van 7 oktober 2005 heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (thans de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie, hierna: de Minister) de aan [wederpartij] bij eerdere besluiten toegekende huursubsidie over de perioden 1 juli 2004 tot 1 juli 2005 en 1 juli 2005 tot 1 januari 2006 gewijzigd in € 0,00 en de aan [wederpartij] uitgekeerde bedragen van onderscheidenlijk € 2.113,44 en € 762,30 van hem teruggevorderd.
Bij besluit van 6 april 2006 heeft de Minister het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 februari 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de Minister een nieuw besluit neemt op het bezwaar. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Minister bij brief van 15 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 19 maart 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 augustus 2007, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. J.C.A. Stevens, advocaat te Den Haag, en [wederpartij] in persoon en bijgestaan door mr. D. Van Alst, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij de wet van 23 juni 2005 tot wijziging van een aantal wetten in verband met de invoering van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen; Stb. 2005, 343) zijn onder meer de artikelen 10, 26 en 36 van de Huursubsidiewet (hierna: de Hsw) komen te vervallen. De wijzigingswet is met ingang van 1 september 2005 van kracht en geldt voor subsidietijdvakken, die aanvangen op of na 1 januari 2006. Nu de subsidietijdvakken waarop de voormelde besluiten zien vóór 1 januari 2006 zijn aangevangen, zijn de desbetreffende bepalingen van toepassing.
2.2. Ingevolge artikel 10, aanhef en onder b, van de Hsw wordt huursubsidie slechts toegekend als degenen die op de peildatum medebewoner van de woning zijn:
1. de Nederlandse nationaliteit bezitten of op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander worden behandeld, of
2. vreemdeling zijn en rechtmatig verblijf houden, als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000.
Artikel 26, eerste lid, van de Hsw bepaalt dat de Minister ambtshalve of op verzoek van de huurder, als in een bepaald geval de onverkorte toepassing van de desbetreffende bepalingen, gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, tot een onbillijkheid van overwegende aard zou leiden:
a. bij de toepassing van de artikelen 2, 3, eerste lid, en 4, eerste lid, bepaalde medebewoners buiten beschouwing kan laten;
b. (…)
c. (…).
Ingevolge artikel 36, eerste lid, onder a, van deze wet kan de Minister de toekenning herzien, als huursubsidie is toegekend in afwijking van deze wet of de daarop berustende bepalingen.
Ingevolge het tweede lid, kan aan een besluit, als bedoeld in het eerste lid, terugwerkende kracht worden verleend over ten hoogste vijf subsidietijdvakken, voorafgaande aan het lopende subsidietijdvak:
a. als de door de huurder of de medebewoners verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn geweest, dat een ander besluit zou zijn genomen indien de juiste of volledige gegevens bij de minister bekend zouden zijn geweest,
b. als de artikelen 30a, vierde lid, of 33, tweede lid, niet worden nageleefd, of
c. als de huurder redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat de huursubsidie ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Ingevolge het derde lid kan, als het eerste lid toepassing vindt, de ten onrechte of te veel uitbetaalde huursubsidie van de huurder worden teruggevorderd of worden verrekend met aanspraken op huursubsidie van de huurder.
2.3. De Minister heeft het op artikel 36 van de Hsw gebaseerde besluit tot handhaving van de herziening van de aan [wederpartij] verleende huursubsidie alsmede van de terugvordering doen steunen op de overweging dat artikel 10, aanhef en onder b, ten tweede, van de Hsw in de weg staat aan de verlening van huursubsidie omdat de op 9 oktober 2003 geboren [dochter], behorend tot het gezin van [wederpartij], op de peildata 1 juli 2004 en 1 juli 2005 geen geldige verblijfsstatus had. Voor de toepassing van de in artikel 26 van de Hsw neergelegde hardheidsclausule heeft de Minister geen aanleiding gezien omdat de situatie van [wederpartij] niet voldoet aan de in dat artikel omschreven criteria.
2.4. De rechtbank heeft overwogen dat het niet rechtmatige verblijf van [dochter] op de van belang zijnde peildata ingevolge het bepaalde in artikel 10, aanhef en onder b, ten tweede, van de Hsw tot gevolg heeft dat de Minister op grond van artikel 36, eerste lid, van de Hsw bevoegd is om de aan [wederpartij] toegekende huursubsidie te herzien. Deze bevoegdheid is niet in geschil.
De rechtbank heeft verder overwogen dat, terwijl [dochter] ten tijde van belang geen rechtmatig verblijf hield, haar vader, haar moeder en hun drie andere kinderen wel rechtmatig in Nederland verbleven en dat een vaststaand gegeven is dat [dochter] met ingang van 7 december 2005 een verblijfsvergunning heeft gekregen. De rechtbank is er vervolgens van uitgegaan dat [dochter] vanaf haar geboorte in Nederland tot 7 december 2005 als gezinslid een materieel recht op verblijf bij de hier te lande rechtmatig verblijvende ouders had en indien de vader tijdig een verblijfsvergunning had gevraagd, mag worden aangenomen dat [dochter] op de onderhavige peildata over een verblijfsvergunning zou hebben beschikt. Onverkorte toepassing van het koppelingsbeginsel (de koppeling van, in dit geval, aanspraak op huursubsidie aan een rechtmatig verblijf in Nederland) schiet naar het oordeel van de rechtbank zijn doel voorbij, gelet op de doelstelling van het koppelingsbeginsel. De rechtbank is van oordeel dat de Minister bij de afweging van de vraag of hij in redelijkheid gebruik zou kunnen maken van de hem toekomende bevoegdheid, neergelegd in artikel 36 van de Hsw, ten onrechte niet heeft meegewogen dat [dochter] een materieel recht heeft op verblijf hier te lande bij legaal verblijvende ouders en dat er geen sprake was van een situatie die met het koppelingsbeginsel dient te worden voorkomen.
2.5. De Minister kan zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen. Hij betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij had moeten laten meewegen dat [dochter] materieel een recht had op verblijf bij haar ouders. De rechtbank heeft daarmee artikel 10, aanhef en onder b, ten tweede, van de Hsw, miskend, omdat door die toepassing, de werking van artikel 10 van de Hsw wordt doorkruist en aldus doende van de bevoegdheid ex artikel 36 van de Hsw een onjuist gebruik zou worden gemaakt.
2.6. Dit betoog slaagt niet. Bij de toepassing van de in artikel 36 van de Hsw neergelegde mogelijkheid tot herziening gaat het, evenals bij artikel 26, eerste lid, van de Hsw bij de toepassing van de hardheidsclausule, om een discretionaire bevoegdheid die ruimte geeft voor een belangenafweging en niet om een verplichting. Zoals bij artikel 26 van de Hsw voor de beantwoording van de vraag of de onverkorte toepassing van de desbetreffende bepalingen, gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, tot een onbillijkheid van overwegende aard zou leiden, belangen worden afgewogen, biedt artikel 36 van de Hsw een dergelijke beoordelingsruimte voor de beantwoording van de vraag of van de bevoegdheid tot herziening in redelijkheid gebruik kan worden gemaakt.
2.6.1. In aanmerking nemende dat het feit dat [dochter] op de peildata nog niet over een verblijfstitel beschikte het gevolg is geweest van een misverstand, ontstaan na wijziging van de regelgeving met betrekking tot geboorteaangifte en aanvragen van een verblijfsvergunning, valt niet in te zien dat het doel dat de Hsw beoogt te beschermen onverkorte toepassing van artikel 10, aanhef en onder b, van die wet in de gegeven omstandigheden zou vorderen. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat aan het besluit tot herziening en terugvordering geen juiste afweging van de aan de orde zijnde belangen ten grondslag heeft gelegen. Hetgeen de Minister in hoger beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
2.6.2. Dat door deze belangenafweging de werking van artikel 10, aanhef en onder b, van de Hsw wordt doorkruist, heeft de Minister niet aannemelijk gemaakt.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Koning, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. De Koning
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2007
221.