
Jurisprudentie
BB4711
Datum uitspraak2007-10-03
Datum gepubliceerd2007-10-03
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701700/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-03
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701700/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 24 januari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] vrijstelling verleend voor het oprichten van een bedrijfsverzamelgebouw met 9 appartementen op het perceel [locatie], te [plaats] (hierna: het perceel). Bij besluit van dezelfde datum heeft het college bouwvergunning verleend voor dit bouwplan.
Uitspraak
200701700/1.
Datum uitspraak: 3 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
4. [appellant sub 4], wonend te [woonplaats],
5. [appellant sub 5], wonend te [woonplaats],
6. [appellant sub 6], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. 06/2540, 06/2541, 06/1830 en 06/1829 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 25 januari 2007 in het geding tussen:
appellanten en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 januari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] vrijstelling verleend voor het oprichten van een bedrijfsverzamelgebouw met 9 appartementen op het perceel [locatie], te [plaats] (hierna: het perceel). Bij besluit van dezelfde datum heeft het college bouwvergunning verleend voor dit bouwplan.
Bij besluit van 4 juli 2006 heeft het college het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 januari 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door appellanten daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 6 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 7 maart 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 26 maart 2007 heeft het college een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
Bij brief van 10 mei 2007 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 10 augustus 2007 hebben appellanten een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 augustus 2007, waar appellanten sub 1, 2, 4 en 5, in persoon en bijgestaan door mr. A.H. Hamm-van de Water, advocaat te Valkenburg aan de Geul, tevens optredend als vertegenwoordiger van de overige appellanten, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.G.L. Mertens en C. van Loo, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in een bedrijfsverzamelgebouw dat zowel kantoorruimte als woonruimte omvat. Door het bouwplan vervallen 35 openbare parkeerplaatsen. In de in het bouwplan voorziene parkeerkelder zullen 14 parkeerplaatsen worden gerealiseerd ten behoeve van de bewoners en gebruikers van het pand.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kerkrade Centrum" (hierna: het bestemmingsplan) rust ter plaatse de bestemming "Centrumdoeleinden III".
Ingevolge artikel 3, onderdeel A, onder 3, van de planvoorschriften, waarin in hoofdlijnen is beschreven op welke wijze met het plan de in de planvoorschriften opgenomen doeleinden worden nagestreefd, zijn in dat bestemmingsgebied kleinschalige, lokaal georiënteerde kantoren toelaatbaar. Voorts is daarin bepaald dat de thans aanwezige parkeercapaciteit ter plaatse nagenoeg gelijk dient te blijven.
Ingevolge artikel 6, derde lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften bedraagt het ter plaatse toegestane bebouwingspercentage 100.
2.3. Het college heeft ten behoeve van het bouwplan vrijstelling verleend met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), omdat in strijd met artikel 3, onderdeel A, onder 3, van de planvoorschriften, de thans aanwezige parkeercapaciteit niet nagenoeg gelijk blijft.
2.4. Appellanten kunnen niet worden gevolgd in hun betoog dat de voorzieningenrechter ten onrechte niet heeft beoordeeld of de parkeercapaciteit ter plaatse nagenoeg gelijk blijft, zoals neergelegd in artikel 3, onderdeel A, onder 3, van de planvoorschriften, nu juist met betrekking tot die bepaling vrijstelling van het bestemmingsplan is verleend.
2.5. Voorts betogen appellanten dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat voldoende alternatieve parkeerplaatsen beschikbaar zijn voor de plaatsen die verdwijnen vanwege het bouwplan. Daartoe voeren appellanten aan dat het parkeerterrein bij het ziekenhuis niet als alternatieve parkeerplaats kan worden gezien, omdat parkeren door winkelend publiek op die plek wordt belemmerd en een poort richting de Markt kan worden afgesloten, waardoor moet worden omgelopen en de af te leggen afstand tot dit parkeerterrein groter wordt.
2.5.1. Dit betoog faalt. In de aan de vrijstelling ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing heeft het college zich onder verwijzing naar de in 2004 opgemaakte parkeerbalans op het standpunt gesteld dat het verdwijnen van de openbare parkeerplaatsen aan de [locatie] kan worden opgevangen door nabijgelegen locaties, waarbij onder andere is gewezen op de parkeerplaatsen bij de Superconfex. In de beslissing op bezwaar is daaraan toegevoegd dat ook bij het ziekenhuis aan de Dr. Kreijenstraat openbare parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de genoemde parkeerplaatsen als reële alternatieven voor de parkeerplaatsen aan de [locatie] kunnen worden aangemerkt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de parkeerplaatsen bij het ziekenhuis openbaar toegankelijk zijn. Dat vanuit het ziekenhuis negatief is gereageerd op een voorstel van appellante sub 6 om dit parkeerterrein met een brief actief onder de aandacht te brengen van haar klanten doet daaraan niet af. Niet is gebleken dat, indien de poort tussen dit parkeerterrein en de Markt gesloten zou zijn, de afstand tot dit parkeerterrein zodanig wordt vergroot dat dit niet meer als een alternatief voor de parkeerplaatsen aan de [locatie] kan worden gezien. Door het college is ter aanvulling op de in 2004 opgemaakte parkeerbalans gewezen op een onderzoek naar de parkeercapaciteit en de bezettingsgraad van de parkeerplaatsen rondom/nabij het centrum van de gemeente Kerkrade 2006, waaruit blijkt dat geen tekort aan beschikbare plaatsen ontstaat. Voorts is ter zitting naar voren gekomen dat op het perceel eerder een gebouw met kantoorruimte aanwezig was, hetgeen thans gesloopt is, waardoor sprake is van een zekere afname van de parkeerbehoefte ter plaatse.
Hoewel appellanten terecht aanvoeren dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft aangenomen dat sprake is van zowel een parkeerplaats bij het ziekenhuis als van een parkeerplaats aan de Dr. Kreijenstraat, kan dit hen gelet op het vorenstaande niet baten.
De voorzieningenrechter is dan ook terecht tot de conclusie gekomen dat de parkeergelegenheid in de directe omgeving toereikend is om het verlies van de 35 openbare parkeerplaatsen aan de [locatie] op te vangen.
2.6. De voorzieningenrechter heeft, anders dan appellanten betogen, terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het bouwplan is strijd is met artikel 3, onderdeel A, onder 3, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan omdat geen sprake zou zijn van kleinschalige, lokaal georiënteerde kantoren, nu in het pand het CWI (Centrum voor Werk en Inkomen), de UWV (Uitvoeringswet Werkgeversverzekering) en de afdeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Kerkrade gevestigd zullen worden.
2.7. Hetgeen appellanten overigens aanvoeren geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de voorzieningenrechter ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat de ruimtelijke onderbouwing voldoet aan de eisen die daaraan in dit geval dienen te worden gesteld en dat het college bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot handhaving van de vrijstelling heeft kunnen besluiten.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. W. van den Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Wijers
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2007
444.