Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4704

Datum uitspraak2007-10-03
Datum gepubliceerd2007-10-03
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701741/1 en 200701742/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij afzonderlijke besluiten van 13 december 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Aalburg (hierna: het college) aanvragen van appellanten om verlening van vrijstelling en bouwvergunning voor het oprichten van ieder een woning met garage op het perceel kadastraal bekend sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) afgewezen.


Uitspraak

200701741/1 en 200701742/1. Datum uitspraak: 3 oktober 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: 1.    [appellant sub 1], 2.    [appellant sub 2], beiden wonend te [woonplaats], tegen de uitspraken in de zaken nos. 06/4040 en 06/4041 van de rechtbank Breda van 2 februari 2007 in de gedingen tussen: appellanten en het college van burgemeester en wethouders van Aalburg. 1.    Procesverloop Bij afzonderlijke besluiten van 13 december 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Aalburg (hierna: het college) aanvragen van appellanten om verlening van vrijstelling en bouwvergunning voor het oprichten van ieder een woning met garage op het perceel kadastraal bekend sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) afgewezen. Bij afzonderlijke besluiten van 12 juni 2006 heeft het college de door appellanten daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Bij afzonderlijke uitspraken van 2 februari 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) de daartegen door appellanten ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraken zijn aangehecht. Tegen deze uitspraken hebben appellanten bij brief van 8 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 9 maart 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 8 mei 2007 heeft het college van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 augustus 2007, waar appellanten in persoon en bijgestaan door mr. E. Beele, advocaat te 's-Hertogenbosch, en het college, vertegenwoordigd door mr. G. Verweij en D.S.H. Plaggenmarsch, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Wijk en Aalburg" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Agrarisch kernrandgebied".    Niet in geschil is dat de bouwplannen in strijd zijn met de ter plaatse rustende bestemming. 2.2.    Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat het college in redelijkheid vrijstellingen voor de bouwplannen heeft kunnen weigeren. 2.2.1.    De beslissing al dan niet vrijstelling te verlenen voor de bouw van de woningen in afwijking van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheden van - in dit geval - het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit de vrijstellingen te weigeren heeft kunnen komen. 2.2.2.    De rechtbank is op goede gronden tot de conclusie gekomen dat niet kan worden geoordeeld dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten voor de bouwplannen geen vrijstellingen met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke ordening te verlenen. Het college heeft naar voren gebracht dat het perceel is gelegen in een nader te ontwikkelen gebied. Daarbij hanteert het college als uitgangspunten zuinig ruimtegebruik, inbreiding boven uitbreiding en totaalontwikkeling boven individuele ontwikkelingen. Aan individuele woningbouw kan eerst worden meegewerkt indien de plannen voor de betreffende locatie duidelijk en definitief zijn, om te voorkomen dat individuele woningbouw de ontwikkeling van de locatie als totaal belemmert. In dat kader heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de bouwplannen van appellanten de uitvoering van de planologische visie van het college voor het betreffende gebied kunnen frustreren. Gelet op de stukken en de toelichting van het college ter zitting op de ontwikkelingsplannen voor het gebied bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat daarvan geen sprake kan zijn. Voorts heeft het college van belang mogen achten dat medewerking aan de onderhavige bouwplannen een ongewenst precedent zou kunnen scheppen ten aanzien van andere potentiële ontwikkelingslocaties in de gemeente Aalburg.    Dat, naar appellanten stellen, hun bouwplannen passen in de bestaande lintbebouwing aan [locatie], zoals die is beschreven in de gemeentelijke welstandsnota, maakt het vorenstaande niet anders, nu dit niet afdoet aan de strijdigheid van de bouwplannen met de ingevolge het bestemmingsplan op het perceel rustende bestemming. Uit de welstandsnota volgt, gelet op het onderwerp daarvan, ook niet dat de gemeenteraad van opvatting zou zijn dat planologische medewerking moet worden verleend. Het enkele feit dat door het college medewerking wordt verleend aan woningbouw op andere locaties in de gemeente Aalburg geeft, anders dan appellanten betogen, geen grond voor het oordeel dat het college willekeurig handelt door geen vrijstellingen voor de bouwplannen van appellanten te verlenen, nu bij iedere aanvraag een individuele afweging dient te worden gemaakt. Appellanten hebben niet aangetoond dat in gevallen die in relevante mate vergelijkbaar zijn wel medewerking wordt verleend.    Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren vrijstellingen te verlenen en de ingevolge het bestemmingsplan op het perceel rustende bestemming te handhaven. 2.2.3.    Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het college de vrijstellingen en de gevraagde bouwvergunningen terecht, overeenkomstig artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet heeft geweigerd. De rechtbank is tot dezelfde slotsom gekomen. 2.3.    De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden bevestigd. 2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraken. Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. W. van den Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van Staat. w.g. Van Wagtendonk    w.g. Wijers Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2007 444