Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4703

Datum uitspraak2007-10-03
Datum gepubliceerd2007-10-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701153/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 7 oktober 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Deventer (hierna: het college) een verzoek van appellanten tot toekenning van nadeelcompensatie afgewezen.


Uitspraak

200701153/1. datum uitspraak: 3 oktober 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellanten], wonend te Deventer, tegen de uitspraak in zaak no. 06/1019 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 4 januari 2007 in het geding tussen: appellanten en het college van burgemeester en wethouders van Deventer. 1.    Procesverloop Bij besluit van 7 oktober 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Deventer (hierna: het college) een verzoek van appellanten tot toekenning van nadeelcompensatie afgewezen. Bij besluit van 23 maart 2006 heeft het college het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 4 januari 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het door appellanten daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 12 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 12 en van 22 maart 2007. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 23 april 2007 heeft het college van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 september 2007, waar het college, vertegenwoordigd door mr. drs. B.F.J. Bollen, advocaat te Tilburg, is verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Bij besluit van 11 mei 1999 heeft het college krachtens artikel 8a van de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: de Wvg) aan de raad van de gemeente Deventer (hierna: de raad) voorgesteld om op de percelen in het plangebied Havenkwartier in het bestemmingsplan Bergweide, waaronder de voormalige woning van appellanten aan de [locatie] kadastraal bekend gemeente Deventer, sectie […]nr. […] een voorkeursrecht te vestigen waarop de artikelen 10-24 en 26 en 27 van de Wvg van toepassing zijn. Bij besluit van 28 juni 1999 heeft de raad, krachtens het bepaalde in artikel 8 van de Wvg, het voorstel van het college aangenomen. 2.1.1.    Bij brief van 6 juli 1999 heeft de gemeente Deventer appellanten aangeboden hun huis aan te kopen voor een bedrag van ƒ 225.000,00 (€ 102.100,55), inclusief verhuis- en wederinrichtingskosten en aankoopkosten vervangende woning. Op 30 augustus 1999 is tussen appellanten en de gemeente, overeenkomstig het gegeven aanbod, een koopovereenkomst gesloten. De eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden op 2 november 1999. 2.1.2.    Omdat niet binnen een termijn van twee jaar een gewijzigd planologisch kader is vastgesteld, is het voorkeursrecht na het verstrijken van de desbetreffende termijn niet bestendigd. 2.2.    Appellanten stellen schade te hebben geleden, omdat zij hun woning onder druk van de omstandigheden voor een te laag bedrag aan de gemeente hebben verkocht. 2.3.    De rechtbank heeft overwogen dat - samengevat weergegeven - het college het bezwaar van appellanten terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de afwijzing van het verzoek om nadeelcompensatie geen besluit is, waartegen bij de bestuursrechter kan worden opgekomen, nu het gestelde schadeveroorzakende handelen, de koop van de woning en het bepalen van het (ver)koopbedrag, niet kan worden aangemerkt als een uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid, maar als een privaatrechtelijke rechtshandeling tussen appellanten en gemeente. 2.4.    Appellanten betogen dat de rechtbank aldus heeft miskend dat de gestelde schade het gevolg is van de besluitvorming krachtens de Wvg, nu deze wet is gebruikt om de wijk te doen leegstromen en de onroerende zaken zo goedkoop mogelijk aan te kunnen kopen. 2.4.1.    Dat betoog treft geen doel.    Voor zover appellanten zich op het standpunt stellen dat de Wvg verkeerd is toegepast en zij daardoor schade lijden, is er geen grond voor schadevergoeding: Dat betoog heeft immers de onrechtmatigheid van het besluit van 11 mei 1999 als grondslag. Dat besluit is in rechte onaantastbaar en derhalve moet van de rechtmatigheid ervan, zowel wat betreft zijn inhoud als wat betreft de wijze van tot stand komen, worden uitgegaan. Dat binnen twee jaar geen gewijzigd planologisch kader is vastgesteld en het voorkeursrecht derhalve niet is bestendigd, leidt niet tot een ander oordeel.    De aan- en verkoop van de woning heeft niet plaatsgevonden op grond van de procedure neergelegd in artikel 10 e.v. van de Wvg, ingevolge welke een verkoper eerst tot vervreemding kan overgaan nadat de gemeente in de gelegenheid is gesteld het desbetreffende goed te kopen. Appellanten hebben er zelf voor gekozen in te gaan op het aanbod van de gemeente, zoals neergelegd in de brief van 6 juli 1999.    Met de rechtbank moet worden geoordeeld dat het beweerdelijk schadeveroorzakende handelen, de koop van de woning voor het bedrag van ƒ 225.000,00 (€ 102.100,55), plaats heeft gevonden binnen een privaatrechtelijke rechtsverhouding en niet is gericht op publiekrechtelijk rechtsgevolg. Het betreft privaatrechtelijk handelen en derhalve geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, zodat daartegen geen beroep bij de bestuursrechter openstaat en daartegen ook geen bezwaar kan worden gemaakt. Naar de Afdeling meermalen heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van 6 mei 1997, AB 1997, 229) past het in het stelsel van hoofdstuk 8 van de Awb de bestuursrechter slechts bevoegd te achten tot kennisneming van beroepen tegen een zuiver schadebesluit, indien die rechter ook bevoegd is te oordelen over beroepen tegen de schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid zelf. Derhalve is de bestuursrechter niet bevoegd kennis te nemen van de afwijzing van het verzoek om ten gevolge van die niet bij de bestuursrechter beroepbare handelingen opgekomen schade te vergoeden en kan daartegen ook geen bezwaar worden gemaakt. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen. 2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat. w.g. Polak    w.g. Planken Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2007 299