
Jurisprudentie
BB4664
Datum uitspraak2007-09-26
Datum gepubliceerd2007-10-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/1037 ZW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/1037 ZW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering ZW-uitkering. Geschiktheid eigen werk.
Uitspraak
06/1037 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 4 januari 2006, 05/493 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 september 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2007. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog.
II. OVERWEGINGEN
Appellant, voorheen werkzaam als salesmanager bij een platenmaatschappij, meldde zich vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet per 27 oktober 2003 ziek met klachten van wisselende pijn in de lage rug. Zoals blijkt uit het rapport van 8 oktober 2004 heeft appellant het spreekuur van verzekeringsarts C. Stoffels op dezelfde dag bezocht. Deze verzekeringsarts concludeerde na onderzoek dat sprake is van een lumbale discopathie met wisselende lumbago en pseudoradiculaire klachten en heeft overeenkomstig deze conclusie een Kritische Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Nadat arbeidsdeskundige G. van Limpt onderzoek heeft gedaan naar de belasting in de eigen functie van appellant en zijn bevindingen in de rapportage van 14 oktober 2004 heeft vastgelegd, heeft Stoffels appellant in staat geacht zijn eigen werk te verrichten.
Bij besluit van 15 oktober 2004 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat hij met ingang van 20 oktober 2004 geen recht (meer) heeft op een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW).
In het kader van het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft bezwaarverzekeringsarts J.A.F. Leunisse-Walboomers dossieronderzoek verricht en, zoals is aangegeven in haar rapportage van 13 januari 2005, geconcludeerd dat de bezwaren geen aanleiding vormen tot het herzien van de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid.
Bij besluit van 14 januari 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij doorslaggevende betekenis toegekend aan het oordeel van de door haar benoemde deskundige, de neuroloog J.F. de Rijk-van Andel.
Appellant stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat hij, anders dan De Rijk-van Andel heeft overwogen, niet de gehele dag op is en dat hij in de praktijk niet de mogelijkheid heeft om op bed te gaan liggen indien dit noodzakelijk wordt door de radiculaire prikkeling die volgens zijn neuroloog wel degelijk aantoonbaar is.
De Raad overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde.
Appellant heeft in beroep een brief van de neuroloog B.P.W. Jansen van 14 maart 2005 overgelegd, waarin wordt gesteld dat het aannemelijk is dat de sinds 1,5 jaar aanwezige HNP radiculaire pijn veroorzaakt. Deze brief is onder meer aanleiding geweest voor de rechtbank om De Rijk-van Andel te benoemen voor het instellen van een nader onderzoek naar de belastbaarheid van appellant.
In haar rapportage van het op 26 september 2005 door haar uitgevoerde onderzoek is deze deskundige tot de conclusie gekomen dat sprake is van een status na lumbale HNP operatie L5-S1 links op 19-jarige leeftijd met een chronisch pijnsyndroom in het linkerbeen zonder neurologische uitvalsverschijnselen met lichte radiculaire prikkeling als uiting van een postlaminectomiesyndroom en dat appellant per 20 oktober 2004 in staat moet worden geacht zijn eigen werk als salesmanager te verrichten.
In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige pleegt te volgen. Nu appellant in hoger beroep, ter onderbouwing van het gestelde, geen medische informatie naar voren heeft gebracht die een ander licht werpt op zijn medische situatie op de datum hier in geding, 20 oktober 2004, ziet de Raad geen aanleiding van dit uitgangspunt af te wijken. Daarbij heeft de Raad voorts in aanmerking genomen dat De Rijk-van Andel kennis heeft genomen van de stukken (waaronder de brief van neuroloog Jansen) en appellant zelf lichamelijk heeft onderzocht.
Gelet op het voorgaande heeft de Raad in de ter beschikking staande medische gegevens geen grond gevonden om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts gestelde conclusie dat appellant in staat moet worden geacht zijn eigen werk te verrichten, zoals naderhand is onderschreven door de bezwaarverzekeringsarts en de door de rechtbank benoemde deskundige.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C.M. van Laar. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P. van der Wal als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 september 2007.
(get.) M.C.M. van Laar.
(get.) P. van der Wal.
JL