
Jurisprudentie
BB4656
Datum uitspraak2007-09-21
Datum gepubliceerd2007-10-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5077 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5077 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Schatting WAO.
Uitspraak
05/5077 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 12 juli 2005, 04/2625 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 september 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2007, waar appellant en zijn gemachtigde, met voorafgaande kennisgeving, niet zijn verschenen.
Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.
II. OVERWEGINGEN
Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten.
Appellant, geboren [in] 1965, is medewerker bloemencentrale geweest en op 15 juli 1996 uitgevallen wegens psychische klachten. Na afloop van de wachttijd is hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van 80 tot 100%.
In het kader van een herbeoordeling is appellant onderzocht door de verzekeringsarts R. Ponsioen, die in zijn rapport van 4 februari 2003 tot de conclusie is gekomen dat appellant beperkingen heeft als gevolg van spanningsklachten en ziektevrees. Met inachtneming van deze beperkingen heeft hij de functionele mogelijkheden van appellant vastgelegd in een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige D. Schouten op 17 maart 2003 rapport uitgebracht. Hij heeft appellant niet meer geschikt geacht voor zijn eigen werk, maar nog wel voor een aantal andere functies. Op basis van drie van deze functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op minder dan 15%. Bij besluit van 26 mei 2003 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat zijn uitkering met ingang van 14 juli 2003 wordt ingetrokken.
In bezwaar heeft appellant naar voren gebracht dat zijn medische situatie in vergelijking met voorheen niet is verbeterd en dat hij onverminderd voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is. Voorts acht hij zich, gezien zijn beperkingen, niet geschikt voor de geselecteerde functies. Ter ondersteuning van zijn standpunten heeft hij een tweetal rapporten van de psychologen W. Hofstede en B.N.V. Hoogeveen van respectievelijk 23 april 2003 en 1 november 2003 overgelegd.
Op 3 juni 2004 heeft de bezwaarverzekeringsarts P.A.E.M. Hofmans rapport uitgebracht. In dit rapport is hij op grond van voormelde rapport van de psycholoog Hofstede tot de conclusie gekomen dat het door appellant te verrichten werk een voorspelbaar karakter moet hebben zonder veelvuldige onderbrekingen en storingen. Tevens moet het gaan om werkzaamheden waarin geen veelvuldige klantcontacten voorkomen. Aangezien de primaire verzekeringsarts met deze beperkingen geen rekening had gehouden, heeft hij de FML aangepast. Overigens heeft deze bezwaarverzekeringsarts het voormelde rapport van de psycholoog Hoogeveen niet betrokken in zijn beoordeling omdat naar zijn mening de in dit rapport gestelde diagnose niet berust op een “obligaat testonderzoek”. In een daaropvolgend rapport d.d. 9 september 2004 is de bezwaararbeidsdeskundige R.C. Hooff op grond van de aangepaste FML tot de conclusie gekomen dat niet alle functies die aan de primaire schatting ten grondslag zijn gelegd, meer geschikt zijn. Op basis van een nieuwe schatting heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid wederom berekend op minder dan 15%. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 13 september 2004 het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
In beroep heeft appellant dezelfde grieven naar voren gebracht als in bezwaar. Voorts heeft hij gesteld dat naar zijn mening door het Uwv onvoldoende waarde is toegekend aan het rapport van voornoemde psycholoog Hoogeveen en dat zijn hyperventilatieklachten ten onrechte niet hebben geleid tot meer beperkingen.
In een bij het verweerschrift gevoegd rapport d.d. 22 november 2004 van de bezwaarverzekeringsarts T.E. Greven is door deze arts nog een toelichting gegeven op het door bezwaarverzekeringsarts Hofmans ingenomen standpunt ten aanzien van het rapport van de psycholoog Hoogeveen.
De rechtbank heeft zich kunnen verenigen met zowel de medische als de arbeidskundige component van het bestreden besluit en heeft het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant zijn grieven herhaald.
Nadat de verzekeringsarts appellant had onderzocht, heeft deze een FML voor appellant vastgesteld. Vervolgens is de bezwaarsverzekeringsarts op grond van informatie van de psycholoog Hofstede tot de conclusie gekomen dat appellant meer beperkingen heeft dan de primaire verzekeringsarts heeft aangenomen. Deze bezwaarverzekeringsarts heeft de FML dan ook aangepast. Naar het oordeel van de Raad is door de bezwaarverzekeringsarts een zorgvuldig onderzoek gedaan naar de belastbaarheid van appellant en de Raad is dan ook niet tot de conclusie kunnen komen dat de voor appellant vastgestelde belastbaarheid is overschat. Met het door het Uwv ingenomen standpunt ten aanzien van het voormelde rapport van de psycholoog Hoogeveen dat dit rapport niet op een in de reguliere gezondheidszorg aanvaarde wijze tot stand is gekomen, kan de Raad zich verenigen.
Aangezien de geschiktheid voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in voldoende mate is aangetoond, moet naar het oordeel van de Raad de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig voor de toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en J. Riphagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 september 2007.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) A.C. Palmboom.
JL