Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4646

Datum uitspraak2007-08-30
Datum gepubliceerd2007-10-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 06/4122
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beperkende toelichtingen in de FML op bepaalde aspecten. Uit de arbeidskundige rapportages blijkt niet dat deze aspecten evident geen rol spelen in het vervullen van de geduide functies. Mitsdien staat niet vast of de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor eiseres.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector bestuursrecht Registratienummer: AWB 06/4122 Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen: [naam], eiseres, wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. J. van Veen, gemachtigde, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 30 juni 2006, uitgereikt door het UWV te Nijmegen. 2. Procesverloop Bij besluit van 24 januari 2006 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat haar uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, per 25 maart 2006 wordt herzien en nader wordt berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd. Tegen dit besluit is beroep ingesteld. Door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 26 juli 2007. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. S.J.W.C. Lipman, evenals mr. Van Veen voornoemd werkzaam bij DAS rechtsbijstand te Amsterdam. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door B. de Weijer. 3. Overwegingen Arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is, kort weergegeven, degene die op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten niet in staat is om met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 85% te verdienen van het inkomen dat een met hem of haar wat betreft opleiding en arbeidservaring vergelijkbare gezonde persoon (de maatman) kan verwerven. Eerst dient te worden vastgesteld welke medische beperkingen betrokkene heeft en welke algemeen geaccepteerde arbeid betrokkene, rekening houdend met die beperkingen, kan verrichten. Om de mate van arbeidsongeschiktheid te bepalen moet vervolgens een vergelijking worden gemaakt tussen het inkomen dat de betrokkene met algemeen geaccepteerde arbeid kan verdienen en het maatgevende inkomen. Eiseres brengt naar voren sedert het verkeersongeval in 1996 te kampen met cognitieve tekortkomingen en vermoeidheidsklachten. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft, althans dat de beperkingen die uit voornoemde klachten voortvloeien door verweerder onvoldoende worden onderkend. In welk verband wordt verwezen naar de neuropsychologische rapportage van P.G.J. Ganzevles, neuropsycholoog NIP en het in de beroepsprocedure overgelegde rapport van H.M.Th. Offermans, verzekeringsarts bij Rheon, van 12 juli 2007. Eiseres kan zich in het bijzonder niet verenigen met de voor haar vastgestelde medische beperkingen wat betreft het aantal te werken uren. Zij is van mening dat de door verweerder vastgestelde restrictie van de werktijden tot acht uren per dag en veertig uren per week onvoldoende tegemoetkomt aan haar beperkingen en wijst ter adstructie op voornoemd rapport van Offermans. Voorts heeft zij ter zitting aangevoerd dat in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) op een aantal punten een beperkende toelichting wordt gegeven; in het bijzonder wijst zij op de aspecten reiken (4.8.0) en duwen of trekken (4.13.0). Verweerder heeft de medische grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op de rapporten van de verzekeringsarts M.H.W. Koucher-Smeets van 16 december 2005 en de bezwaarverzekeringsarts M. Carere van 19 juni 2006. Koucher-Smeets heeft eiseres onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat er geen sprake is van een situatie van geen duurzaam benutbare mogelijkheden, aangezien zij niet is opgenomen, zelf kan voorzien in haar algemene dagelijkse levensverrichtingen en er geen sprake is van onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. Voorts geeft zij aan dat op grond van de klachten, de aandoening en het dagverhaal er conform de standaard geen indicatie is voor een urenbeperking, indien rekening gehouden wordt met haar beperkingen. De vastgestelde beperkingen zijn door Koucher-Smeets neergelegd in een belastbaarheidsprofiel, de FML, gedateerd 19 december 2005. Deze wordt door bezwaarverzekeringsarts Carere onderschreven; zij acht geen redenen aanwezig om verdergaande beperkingen aan te nemen. Verzekeringsarts Offermans kan zich, blijkens voornoemd rapport, merendeels verenigen met de bevindingen van verweerders verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts ten aanzien van de belastbaarheid van eiseres. Echter, Offermans komt op basis van het door hem verrichte verzekeringsgeneeskundig onderzoek tot de conclusie dat er op energetische en preventieve gronden aanleiding is een beperking in het aantal te werken uren per dag tot zes en per week tot dertig toe te kennen. De rechtbank heeft geconstateerd dat in de FML bij een aantal punten een toelichting wordt gegeven die een beperking zou kunnen inhouden. Deze toelichtingen op aspecten bij een als normaalwaarde aangegeven score, impliceren dat betrokkene niet onder alle omstandigheden volgens die normaalwaarde zou kunnen functioneren. Dit is in strijd met de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). De rechtbank wijst hierbij op hetgeen de CRvB heeft overwogen in een aantal uitspraken van 12 oktober 2006 (onder meer LJN: AY9971). De rechtbank merkt op dat zij in het bijzonder acht slaat op de eveneens door eiseres genoemde aspecten reiken (4.8.0) en duwen of trekken (4.13.0) in de FML, nu daarbij respectievelijk de toelichting “incidenteel” en de toelichting “incidenteel mogelijk” is gegeven en daarenboven uit de rapportages van arbeidskundige F. Melchers van 23 januari 2006 en van bezwaararbeidsdeskundige F. van den Berg van 29 juni 2006 de rechtbank niet is gebleken dat deze belastbaarheidsaspecten evident geen rol spelen in het vervullen van de geduide functies, te weten Magazijn, expeditiemedewerker (sbc-code 111220), Bode-bezorger (kantoor) (sbc-code 315140) en Productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (sbc-code 111180). Voorts wordt overwogen dat uit voornoemde rapporten van Koucher-Smeets en Carere de rechtbank onvoldoende is gebleken of op preventieve gronden een verdere beperking in het aantal te werken uren per dag en per week aangenomen dient te worden, in welk verband de rechtbank wijst op het door eiseres in geding gebrachte rapport van Offermans, waarop verweerder niet gemotiveerd heeft gereageerd. Verweerder heeft zich ter zitting evenwel op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen. De rechtbank kan verweerder daarin niet volgen en is, het vorenstaande in overweging nemend, van oordeel dat de medische grondslag van verweerders besluit onvoldoende is gemotiveerd. Mitsdien staat niet vast of de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor eiseres. Derhalve dient het beroep gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit te worden vernietigd wegens strijd met de beginselen van zorgvuldige voorbereiding en motivering, zoals bepaald in de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Verweerder zal, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen. Aangezien verweerder een nieuw besluit op bezwaar moet nemen en nog niet vaststaat hoe dit nieuwe besluit zal gaan luiden, ligt het thans niet op de weg van de rechtbank om zich over mogelijke vergoeding van de schade, zoals door eiseres verzocht, uit te spreken. De rechtbank merkt in dit verband op dat verweerder bij het nieuw te nemen besluit tevens aandacht zal moeten besteden aan de vraag in hoeverre er aanleiding is om de schade te vergoeden. Ten aanzien van het in bezwaar gedane verzoek van eiseres om vergoeding van de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken, merkt de rechtbank op dat verweerder bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar daarover dient te beslissen. De rechtbank acht wel termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep, welke zijn begroot op € 644,- aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing. 4. Beslissing De rechtbank I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het bestreden besluit; III. draagt verweerder op om opnieuw op het bezwaar te beslissen met in achtneming van deze uitspraak; IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af; V. veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,- en wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden; VI. bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 38,- aan haar vergoedt. Aldus gegeven door mr. B.N. Crol, rechter, in tegenwoordigheid van J.M.A. Koster, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2007. De griffier, De rechter, Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Verzonden op: 30 augustus 2007