Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4644

Datum uitspraak2007-08-08
Datum gepubliceerd2007-10-02
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 05/4885
Statusgepubliceerd


Indicatie

Rang bij politie vloeit rechtstreeks uit de wet voort en is verbonden aan de schaalindeling van de functie. Eiser is bewust met behoud van rang aangesteld in een functie waaraan een lagere rang is verbonden. Verweerder is niet bevoegd om op het besluit over de rang terug te komen.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector bestuursrecht Registratienummer: AWB 05/4885 AW Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen: [naam], eiser, wonende te [woonplaats], en de Korpsbeheerder Politieregio Gelderland-Midden, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 11 oktober 2005. 2. Procesverloop Bij besluit van 22 december 2004 heeft verweerder ten aanzien van eiser de beoordelingen van 13 maart 2003 en 29 juni 2004 vastgesteld. Bij besluit van 22 december 2004 heeft verweerder eisers ontwikkeltraject in de unit Oost met ingang van 15 januari 2005 beëindigd. Daarbij is eiser een ontwikkeltraject in de unit Rivierenland West aangeboden. Bij besluit van 3 februari 2005 heeft verweerder eiser met ingang van 31 januari 2005 belast met de oorspronkelijke functie van medewerker Basispolitiezorg (BPZ) A in de rang van hoofdagent. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de tegen deze besluiten ingediende bezwaren ongegrond verklaard. Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 9 juli 2007. Eiser is aldaar in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A.G. Haverkamp, werkzaam bij de Politieregio Gelderland-Midden. 3. Overwegingen Bij besluit van 8 maart 2001 is eiser met ingang van 24 maart 2001 aangesteld in de functie van medewerker BPZ A, welke functie is ingedeeld in schaal 7. Daarbij is eiser aangesteld in de rang van brigadier en is zijn bezoldiging vastgesteld op schaal 8. Functie, rang en bezoldiging vloeien voort uit een overeenkomst tussen partijen. Eiser is in de periode van 16 maart 2002 tot 15 januari 2005 met behoud van functie belast geweest met de functie van mentor/coördinator in het district Rivierenland, welke functie is ingedeeld in schaal 8. Het ging hier om een werkervaringsplek waarbij wordt gekeken of de betrokkene voor plaatsing op de functie in aanmerking komt. Op 12 december 2002 heeft tussen eiser en zijn leidinggevende P.H. Schram, groepschef, een functioneringsgesprek plaatsgevonden. Hiervan is een verslag opgemaakt. Op 13 maart 2003 heeft tussen eiser en zijn leidinggevende J.H. Brouwer, groepschef, een beoordelingsgesprek over de periode van 16 maart 2002 tot en met 12 maart 2003 plaatsgevonden. Het verslag van dit gesprek heeft eiser op 27 februari 2004 voor gezien getekend. De beoordeling is op 3 november 2004 voorlopig vastgesteld. Op 29 juni 2004 heeft tussen eiser en zijn leidinggevende R. van Bindsbergen, groepschef, een beoordelingsgesprek over de periode van januari 2004 tot juni 2004 plaatsgevonden. Het verslag van dit gesprek heeft eiser op 29 augustus 2004 voor gezien getekend. Ook deze beoordeling is op 3 november 2004 voorlopig vastgesteld. Bij brief van 3 november 2004 is eiser meegedeeld dat verweerder het voornemen heeft om de voorlopig vastgestelde beoordelingen ongewijzigd vast te stellen. Ten aanzien hiervan heeft eiser bij brief van 12 november 2004 zijn bedenkingen bij verweerder ingediend. Bij besluit van 22 december 2004 zijn beide beoordelingen definitief vastgesteld. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 30 januari 2005 bezwaar gemaakt. Bij brief van 14 februari 2005 is een aanvullend bezwaarschrift ingediend. Bij besluit van 22 december 2004 heeft verweerder eisers ontwikkeltraject in de unit Oost met ingang van 15 januari 2005 beëindigd. Daarbij is eiser een ontwikkeltraject in de unit Rivierenland West aangeboden waarbij is aangegeven dat indien eiser dit aanbod afwijst, hij per 15 januari 2005 wordt geplaatst op zijn oorspronkelijke functie van medewerker BPZ A in de unit BPZ Rivierenland Oost in de (lagere) rang van hoofdagent. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 4 januari 2005 bezwaar gemaakt. Bij brief van 13 januari 2005 is een aanvullend bezwaarschrift ingediend. Bij e-mailbericht van 31 januari 2005 heeft eiser voormeld aanbod afgewezen en daarbij aangegeven akkoord te gaan met terugplaatsing in de functie van medewerker BPZ A, maar niet met de wijziging van rang van brigadier naar hoofdagent. Bij besluit van 3 februari 2005 heeft verweerder eiser met ingang van 31 januari 2005 belast met de oorspronkelijke functie van medewerker BPZ A in de rang van hoofdagent. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 14 maart 2005 bezwaar gemaakt. Bij brief van 28 april 2005 is een aanvullend bezwaarschrift ingediend. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen. Eiser kan zich hiermee niet verenigen voor zover dit de beoordelingen en de wijziging van rang betreft. De rechtbank moet beoordelen of dit besluit in zoverre in rechte stand kan houden en overweegt daartoe het volgende. De beoordelingen De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie de rechterlijke toetsing in een geval als het onderhavige terughoudend dient te zijn, in die zin dat de rechter zich, naast overigens toetsing van het bestreden besluit aan regels van geschreven of ongeschreven recht en algemene rechtsbeginselen, moet beperken tot de vraag of de beoordeling op onvoldoende gronden berust. In geval van negatieve oordelen geldt als uitgangspunt dat het op de weg van het betrokken bestuursorgaan ligt aannemelijk te maken dat die negatieve waardering niet op onvoldoende gronden berust. Daarbij is niet beslissend of elk feit dat ter adstructie van een waardering is opgevoerd boven elke twijfel verheven is en dat zelfs niet van doorslaggevend belang is of bepaalde feiten onjuist blijken te zijn vastgesteld of geïnterpreteerd. Het gaat erom of in het totale beeld van de in beschouwing genomen gezichtspunten de gegeven waarderingen de bedoelde toetsing kunnen doorstaan. De functie van mentor/coördinator is verdeeld in drie taken, te weten mentor voor medewerkers BPZ, coördinator activiteiten en projecten BPZ alsmede dagcoördinator bij calamiteiten of excessen. In beide beoordelingen is enkel eisers functioneren als dagcoördinator ontoereikend bevonden, in het bijzonder – kort samengevat – zijn aanpak en aansturing bij hectische aangelegenheden. Als voorbeelden daarvoor zijn aangehaald eisers handelwijze bij de bommelding in Ikea en de gijzeling van een Officier van Justitie. Eiser betwist dat hij daarin onvoldoende heeft gefunctioneerd. De rechtbank is echter van oordeel dat mede gelet op het verslag van het functioneringsgesprek d.d. 12 december 2002 voldoende concreet is geworden op welke aspecten eiser tekortschiet als dagcoördinator. Als totaalbeeld komt naar voren dat eiser in hectische situaties onvoldoende in staat is om de regie te voeren, hetgeen nu juist de essentie raakt van de functie van dagcoördinator. Eiser heeft in dit verband aangevoerd dat hij zich in een werkervaringstraject bevond en niet goed is begeleid en gecoacht. Wat daar ook van zij, dit kan naar het oordeel van de rechtbank niet afdoen aan de inhoud van de beoordelingen. Deze stelling is eerst relevant in het kader van besluitvorming die is gebaseerd op de beoordelingen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de onderhavige beoordelingen op voldoende gronden berusten. Eiser heeft ten slotte nog aangevoerd dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld vanwege het tijdsverloop tussen het beoordelingsgesprek op 13 maart 2003 en de ondertekening van de voorlopige beoordeling door de heer Brouwer op 27 februari 2004. De rechtbank kan eiser hierin volgen, doch is van oordeel dat eiser hierdoor niet in zijn belangen is geschaad zodat hieraan geen consequenties worden verbonden. De stellingen van eiser tegen het bestreden besluit treffen in zoverre dan ook geen doel. De wijziging van rang Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Besluit rangen politie (Brp) is de rang van hoofdagent verbonden aan functies die zijn gewaardeerd op schaal 7 en de rang van brigadier aan functies die zijn gewaardeerd op schaal 8. Hieruit volgt dat de rang rechtstreeks uit de wet voortvloeit en verbonden is aan de schaalindeling van de functie. Zoals hiervoor is overwogen is eiser met ingang van 24 maart 2001 aangesteld in de functie van medewerker BPZ A, welke functie is ingedeeld in schaal 7. Hiermee staat vast dat eiser in strijd met artikel 2, eerste lid, van het Brp is aangesteld in de rang van brigadier. Dat eiser werd bezoldigd naar schaal 8 doet daar niet aan af. Verweerder is van mening dat sprake is van een fout die bij het in rubriek 2 vermelde besluit van 3 februari 2005 is hersteld. Uit vaste jurisprudentie volgt dat een bestuursorgaan in beginsel niet de bevoegdheid kan worden ontzegd – ook ten nadele van een ambtenaar – terug te komen van een eenmaal genomen besluit. Deze bevoegdheid wordt echter begrensd door de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het rechtszekerheidsbeginsel. In bepaalde gevallen kan toepassing van dat beginsel met zich brengen dat tot het nemen van een zodanig besluit niet (zonder meer) kan worden overgegaan. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijk geval zich hier voordoet. Gelet op het feit dat eiser nadrukkelijk met behoud van bezoldiging in schaal 8 is geplaatst in een schaal 7 functie, acht de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat verweerder eiser tevens bewust met behoud van rang heeft aangesteld. Het had destijds op de weg van verweerder gelegen na te gaan of dit wel tot de mogelijkheden behoorde. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser erop mocht vertrouwen dat verweerder bevoegd was hem met behoud van rang aan te stellen in de functie van medewerker BPZ A. Eiser heeft voorts genoegzaam aannemelijk gemaakt dat hij de functie anders niet zou hebben aanvaard. Reeds om die reden kan het bestreden besluit in zoverre geen stand houden en komt dit voor vernietiging in aanmerking. Verweerder zal een nieuwe beslissing op het bezwaar dienen te nemen. Gelet op het door verweerder ter zitting geschetste belang van de politieorganisatie bij een juiste rangvoering bij politieambtenaren in uniform, merkt de rechtbank in dit verband alvast op dat een wijziging van rang onder aanbieding van een redelijke tegemoetkoming in het ten gevolge daarvan door eiser te lijden nadeel, de rechterlijke toets wel kan doorstaan. Dat ook andere ambtenaren in de politieregio de rang van brigadier voeren terwijl ze zijn aangesteld in een schaal 7 functie maakt dat niet anders nu verweerder heeft aangekondigd dat ook in die gevallen zal worden opgetreden. Mocht dit overigens uitblijven, dan brengt het gelijkheidsbeginsel mee dat ook eiser de rang van brigadier mag behouden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling nu niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing. 4. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep gegrond; vernietigt het bestreden besluit voor zover dit de wijziging van rang betreft; bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar van eiser zal beslissen; bepaalt dat de Politieregio Gelderland-Midden het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,- aan hem vergoedt. Aldus gegeven door mr. M.J.P. Heijmans, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2007. De griffier, De rechter, Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Verzonden op: 8 augustus 2007