
Jurisprudentie
BB4616
Datum uitspraak2007-09-18
Datum gepubliceerd2007-10-02
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/34798
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-02
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/34798
Statusgepubliceerd
Indicatie
Vreemdelingenbewaring / artikel 59, tweede lid, van de Vw 2000 / belangenafweging / opheffing
Eiseres is in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste juncto tweede lid, van de Vw 2000. De noodzakelijke papieren om haar op grond van een Dublin-claim over te dragen aan Groot-Brittannië zijn voorhanden. Eiseres heeft gemotiveerd en onderbouwd met stukken ter zitting betoogd dat de inbewaringstelling een onevenredig zwaar middel is en verweerder met een lichter middel had kunnen volstaan. De wetsgeschiedenis bij artikel 59, tweede lid, van de Vw 2000 vergt een expliciete belangenafweging; ook als de noodzakelijke papieren voor uitzetting voorhanden zijn kan van een standaardmatige inbewaringstelling geen sprake zijn. Verweerder heeft ter zitting de door hem gemaakte - niet in de stukken kenbaar terug te vinden - belangenafweging toegelicht en naar voren gebracht dat aan zijn kant zwaar weegt de vrees voor onttrekking. Voor de vrees van verweerder dat eiseres zich zal onttrekken aan het toezicht en/of met onbekende bestemming zal vertrekken is echter in dit geval geen feitelijke grondslag voorhanden. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is namelijk gebleken dat eiseres vóór de inbewaringstelling in het AZC te Luttelgeest verbleef, aldaar een meldplicht had en zich daar ook aan hield. Verder is gebleken dat eiseres de beslissing om haar terug te sturen naar Groot-Brittannië niet (langer) aanvecht en daarin dus berust. Ook ter zitting heeft eiseres verklaard mee te zullen werken aan de overdracht naar Groot-Brittannië. Alles wijst erop dat zij zich juist niet zal onttrekken. Andere zwaarwegende belangen aan verweerders zijde die maken dat eiseres in bewaring moet worden gehouden zijn gesteld noch gebleken. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de voortduring van de bewaring niet in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. Beroep gegrond, opheffing van de bewaring.
Eiseres is in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste juncto tweede lid, van de Vw 2000. De noodzakelijke papieren om haar op grond van een Dublin-claim over te dragen aan Groot-Brittannië zijn voorhanden. Eiseres heeft gemotiveerd en onderbouwd met stukken ter zitting betoogd dat de inbewaringstelling een onevenredig zwaar middel is en verweerder met een lichter middel had kunnen volstaan. De wetsgeschiedenis bij artikel 59, tweede lid, van de Vw 2000 vergt een expliciete belangenafweging; ook als de noodzakelijke papieren voor uitzetting voorhanden zijn kan van een standaardmatige inbewaringstelling geen sprake zijn. Verweerder heeft ter zitting de door hem gemaakte - niet in de stukken kenbaar terug te vinden - belangenafweging toegelicht en naar voren gebracht dat aan zijn kant zwaar weegt de vrees voor onttrekking. Voor de vrees van verweerder dat eiseres zich zal onttrekken aan het toezicht en/of met onbekende bestemming zal vertrekken is echter in dit geval geen feitelijke grondslag voorhanden. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is namelijk gebleken dat eiseres vóór de inbewaringstelling in het AZC te Luttelgeest verbleef, aldaar een meldplicht had en zich daar ook aan hield. Verder is gebleken dat eiseres de beslissing om haar terug te sturen naar Groot-Brittannië niet (langer) aanvecht en daarin dus berust. Ook ter zitting heeft eiseres verklaard mee te zullen werken aan de overdracht naar Groot-Brittannië. Alles wijst erop dat zij zich juist niet zal onttrekken. Andere zwaarwegende belangen aan verweerders zijde die maken dat eiseres in bewaring moet worden gehouden zijn gesteld noch gebleken. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de voortduring van de bewaring niet in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. Beroep gegrond, opheffing van de bewaring.
Uitspraak
Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Proces-verbaal van de zitting van 18 september 2007 inhoudende mondelinge
Uitspraak
op grond van artikel 8:67 jo 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en 106 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 07/34798
V-nr.: 271.470.8573
inzake:
[eiseres], van (gestelde) Somalische nationaliteit, verblijvende het Uitzetcentrum Zestienhoven te Rotterdam, eiseres,
gemachtigde: mr. J. van Appia, advocaat te Almere,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. E. Groenendijk, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
Eiseres is ter zitting in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig
L.M. Guled, tolk in de Somalische taal.
Op 7 september 2007 is eiseres op grond van artikel 59, eerste lid en tweede lid, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Het onderhavige beroep betreft een eerste beroep. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
MOTIVERING
Eiseres is in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, juncto artikel 59, tweede lid, van de Vw 2000.
Niet is in geschil dat de noodzakelijke bescheiden voor de effectuering van de Dublinclaim op Groot-Brittannië voorhanden zijn.
Eiseres heeft gemotiveerd betoogd dat de bewaring disproportioneel is en dat verweerder met een lichter middel had kunnen volstaan.
De rechtbank volgt eiseres in haar grief. Het volgende is daartoe redengevend.
Niet is in geschil dat eiseres in Engeland en vervolgens in Nederland asiel heeft aangevraagd. In Nederland is de asielaanvraag bij beschikking van 1 juni 2007 afgewezen op grond van artikel 2 onder c van EG-Verordening 343/2003 (de Dublin-verordening) juncto artikel 30, aanhef en sub a, van de Vw 2000.
Evenmin is in geschil dat eiseres aanvankelijk rechtsmiddelen (beroep en een verzoek om voorlopige voorziening) aanhangig heeft gemaakt tegen genoemde afwijzende beschikking, maar dat zij die later heeft ingetrokken; uit een ter zitting door de gemachtigde van eiseres overgelegde, en door de rechter ter zitting voorgelezen, brief van 15 juni 2007 van Vluchtelingenwerk aan de vorige gemachtigde van eiseres is naar voren gekomen dat eiseres zich neerlegt bij de beslissing dat zij moet terugkeren naar Engeland. De overige gedingstukken bevestigen dat eiseres de eerder door haar ingestelde rechtsmiddelen inderdaad heeft ingetrokken, op 18 september 2007.
Tot slot is ook niet in geding dat eiseres woonachtig was in asielzoekerscentrum (AZC) Luttelgeest.
Eiseres heeft gemotiveerd en gedetailleerd gesteld dat zij onderworpen was aan een meldplicht. Dat is ook niet weersproken. Eiseres heeft in dat kader naar voren gebracht dat zij iedere maandag moest “stempelen” en dat zij zich altijd aan deze verplichting heeft gehouden.
Blijkens de Memorie van Toelichting bij het tweede lid van artikel 59 van de Vw 2000 dient verweerder voor de oplegging van een inbewaringstelling op grond van genoemd artikel een belangenafweging te maken. De MvT vermeldt hierover (TK. Nr. 12, p.34-35):
“Artikel 59, tweede lid, van de Vw 2000 biedt de mogelijkheid om in voorkomende gevallen een vreemdeling in bewaring te stellen indien nog slechts de feitelijke terugkeer moet worden gerealiseerd. Van een standaardmatige inbewaringstelling is dus geen sprake. (...) Altijd vindt een belangenafweging plaats tussen het belang van het individu en dat van de Staat.”
De rechtbank stelt vast dat een belangenafweging niet kenbaar in de stukken is terug te vinden.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd meegedeeld dat een belangenafweging wel is gemaakt en dat die in verweerders voordeel dient uit te vallen, omdat verweerder vreest dat eiseres, vanaf het moment dat haar duidelijk wordt dat zij op een Dublin-claim wordt overgedragen aan Groot-Brittannië, zij met onbekende bestemming zal vertrekken.
De rechtbank is van oordeel dat deze door verweerder ter zitting gemaakte belangenafweging in redelijkheid niet gerechtvaardigd kan worden geacht.
Voor de vrees van verweerder dat eiseres zich zal onttrekken aan het toezicht en/of met onbekende bestemming zal vertrekken is geen feitelijke grondslag voorhanden. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is immers gebleken dat eiseres voor de inbewaringstelling in genoemd AZC te Luttelgeest verbleef en dat zij een meldplicht had en zich daar ook aan hield. Verder is gebleken dat eiseres de beslissing om haar terug te sturen naar Groot-Brittannië niet (langer) aanvecht en daarin dus berust. Ook ter zitting heeft eiseres verklaard mee te zullen werken aan de overdracht naar Groot-Brittannië. De vrees van verweerder dat eiseres zich zal onttrekken aan de uitzetting ontbeert dan ook een feitelijke basis. Andere zwaarwegende belangen aan verweerders zijde die maken dat eiseres in bewaring zou moeten worden gehouden zijn gesteld noch gebleken.
De rechtbank is gelet op voorgaande van oordeel dat bij afweging van alle betrokken belangen de voortduring van de maatregel in redelijkheid niet geacht kan worden gerechtvaardigd te zijn. De bewaring dient met onmiddellijke ingang te worden opgeheven.
De rechtbank ziet geen gronden om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000, nu de inbewaringstelling vanaf heden disproportioneel is geacht.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het voor de hand ligt eiseres terug te brengen naar het AZC, de meldplicht te reactiveren en met het AZC af te stemmen dat eiseres op 28 september 2007 zal moeten vertrekken ter effectuering van de Dublin-claim. Eiseres heeft ter zitting desgevraagd meegedeeld dat zij dit begrijpt en hieraan ook wil meewerken.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
beveelt dat de bewaring met onmiddellijke ingang wordt opgeheven;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
mr. drs. H.J.M. Baldinger, voorzitter en W. de Jong-Koops, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.