
Jurisprudentie
BB4567
Datum uitspraak2007-09-04
Datum gepubliceerd2007-10-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 07/522
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2007-10-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 07/522
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Wet op de kansspelen
Aanwezigheidsvergunning
Uitspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Enkelvoudige kamer voor spoedeisende zaken
AWB 07/522 4 september 2007
29010 Wet op de kansspelen
Aanwezigheidsvergunning
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:
de vennootschap onder firma "A", te B, verzoekster,
tegen
de burgemeester van Gemert-Bakel, verweerder.
1. De procedure
Bij besluit van 12 juni 2007, verzonden 14 juni 2007, heeft verweerder – voor zover thans relevant – op grond van de Wet op de kansspelen (hierna: de Wet) verzoeksters aanvraag om een vergunning voor het plaatsen van twee kansspelautomaten in hotel/café A te B geweigerd.
Verzoekster heeft bij brief van 16 juli 2007 bezwaar gemaakt tegen voornoemd besluit.
Verzoekster heeft zich bij brief van 16 juli 2007 tot de voorzieningenrechter van het College gewend met het verzoek bij wege van voorlopige voorziening te bepalen dat verzoekster wordt behandeld als ware zij in het bezit van de gevraagde vergunning.
Bij brief van 24 juli 2007 heeft verzoekster de gronden van haar verzoek aangevuld.
Bij brief van 16 augustus 2007 heeft verweerder schriftelijk op het verzoek om een voorlopige voorziening gereageerd en de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2007. Aldaar hebben C, vennoot van verzoekster, en D het standpunt van verzoekster toegelicht en hebben E en F, beiden werkzaam bij de gemeente Gemert-Bakel, het standpunt van verweerder toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In de Wet is onder meer bepaald:
" Artikel 30
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
d. hoogdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend:
1°. waar het café en het restaurantbezoek op zichzelf staat en waar geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend en
2°. waarvan de activiteiten in belangrijke mate gericht zijn op personen van 18 jaar en ouder.
e. laagdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld is in artikel 1, eerste lid, van de Drank en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend, die geen hoogdrempelige inrichting is, of een inrichting waarin horeca-activiteiten worden verricht en waarvan de ondernemer inschrijfplichtig is en ingeschreven is bij het Bedrijfschap Horeca.
Artikel 30b
1. Het is verboden, behoudens het in deze Titel bepaalde, zonder vergunning van de burgemeester een of meer speelautomaten aanwezig te hebben
(…)
b. op voor het publiek toegankelijke plaatsen;
(…)
Artikel 30c
1. De vergunning kan slechts worden verleend, indien zij betreft het aanwezig hebben van een of meer speelautomaten:
a. in een laagdrempelige inrichting;
b. in een hoogdrempelige inrichting;
(…)
2. Bij gemeentelijke verordening wordt het aantal speelautomaten vastgesteld waarvoor per inrichting, als bedoeld in het eerste lid, vergunning wordt verleend, met dien verstande dat:
a. voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder a, geen vergunning kan worden verleend voor kansspelautomaten;
b. voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder b, het aantal kansspelautomaten waarvoor vergunning kan worden verleend, op twee wordt bepaald.
(…)
4. Indien zich binnen een laagdrempelige inrichting een horecalokaliteit als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet bevindt, waarin rechtmatig alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse wordt verstrekt, dan wordt deze lokaliteit als hoogdrempelige inrichting aangemerkt voor de toepassing van deze titel, indien:
a. voldaan is aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 30, onder d, en
b. de overige ruimten in die inrichting door het publiek uitsluitend te bereiken zijn zonder eerst deze lokaliteit te betreden.
(…)
Artikel 30e
1. De vergunning wordt geweigerd indien:
a. door het verlenen der vergunning zou worden afgeweken van het bij of krachtens artikel 30c bepaalde. (…)."
In de Drank- en Horecawet (hierna: DHW), zoals deze luidt ten tijde in dit geding van belang, is onder meer bepaald:
" Artikel 1
1. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:
(…)
- horecabedrijf: de activiteit in ieder geval bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse;
(…)
- lokaliteit: een besloten ruimte, onderdeel uitmakend van een inrichting;
- horecalokaliteit: een van een afsluitbare toegang voorziene lokaliteit, onderdeel uitmakend van een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, in ieder geval bestemd voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse;
(…)
- inrichting: de lokaliteiten waarin het slijtersbedrijf of het horecabedrijf wordt uitgeoefend, met de daarbij behorende terrassen voor zover die terrassen in ieder geval bestemd zijn voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse, welke lokaliteiten al dan niet onderdeel uitmaken van een andere besloten ruimte;
(…).
Artikel 7
1. Een vergunning is vereist voor iedere inrichting.
(…)."
In de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Gemert-Bakel (hierna: de APV) is onder meer bepaald:
" Artikel 2.3.3.2
(…)
2. In hoogdrempelige inrichtingen zijn 4 speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelautomaten.
3. In laagdrempelige inrichtingen zijn 4 speelautomaten toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan."
2.2 Bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
- Aan verzoekster is op 2 maart 2004 vergunning verleend voor het uitoefenen van een horecabedrijf in de inrichting "A en G", gevestigd op het perceel H, B en bestaande uit de volgende lokaliteiten: een café, een restaurant, een zaal, een bar (G), een biljartruimte (G) en een terras. Het café, het restaurant en de zaal bevinden zich in het gedeelte dat ter plaatse wordt aangeduid als "Hotel/café A". De bar met biljartruimte wordt aangeduid als "G". De zaal heeft een eigen ingang, maar is ook vanuit het café/restaurant binnendoor bereikbaar. G is alleen buitenom via een aparte ingang bereikbaar.
- Bij besluit van 15 februari 2005 heeft verweerder aangegeven dat café G, moet worden aangemerkt als een, voldoende van het laagdrempelige gedeelte afgescheiden, hoogdrempelige horecalokaliteit en heeft verweerder onder toepassing van artikel 30c, vierde lid, van de Wet aan verzoekster vergunning verleend voor het in deze horecalokaliteit aanwezig hebben van maximaal twee kansspelautomaten en één behendigheidsautomaat in de periode 15 februari 2005 tot en met 31 december 2005.
- Bij besluit van 24 januari 2006 heeft verweerder aan verzoekster vergunning verleend tot het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten in de horecalokaliteit café G. Verweerder heeft er hierbij op gewezen dat de twee kansspelautomaten alleen mogen worden opgesteld in het hoogdrempelige gedeelte van de inrichting, te weten het cafégedeelte G. Tevens heeft verweerder vergunning verleend voor het aanwezig hebben van één behendigheidsautomaat in café A.
De vergunningen zijn geldig van 24 januari 2006 tot en met 31 december 2006.
- Bij formulier, gedateerd 5 december 2006, heeft verzoekster aan verweerder een aanwezigheidsvergunning gevraagd voor twee kansspelautomaten ten behoeve van hotel/café A.
- Bij formulier, gedateerd 6 december 2006, heeft verzoekster aan verweerder een aanwezigheidsvergunning gevraagd voor twee kansspelautomaten ten behoeve van G.
- Bij besluit van 12 juni 2007 heeft verweerder aan verzoekster vergunning verleend voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten in de horecalokaliteit Bar en biljartruimte G.
- Tevens heeft verweerder op 12 juni 2007 het bestreden besluit genomen.
3. Het besluit ten aanzien waarvan de voorlopige voorziening is verzocht
Verweerder heeft overwogen dat de horecagelegenheid van verzoekster aangeduid als "A" moet worden aangemerkt als een laagdrempelige inrichting. Slechts indien in de inrichting een horecalokaliteit is, die voldoende is afgescheiden van de overige horecalokaliteiten en die voldoet aan de eisen van hoogdrempeligheid, is het mogelijk om aan een laagdrempelige inrichting vergunning voor twee kansspelautomaten te verlenen. De onderhavige horecagelegenheid is evenwel een laagdrempelige omdat bezoekers via het café-restaurantgedeelte naar de zaal kunnen gaan. Slechts de bar met biljartruimte, aangeduid als "G", is voldoende van de overige horecalokaliteiten afgescheiden en voldoet aan de eisen van hoogdrempeligheid. Dit houdt in, dat slechts voor deze ruimte een vergunning kan worden verleend en dat voor de overige ruimten de vergunning op grond van artikel 30c van de Wet en artikel 2.3.3.2 van de APV moet worden geweigerd.
4. Het standpunt van verzoekster
Volgens verzoekster is de afwijzing gebaseerd op onduidelijke redenen en niet verklaarbaar. Als gevolg van het besluit lijdt verzoekster financiële schade, die bestaat in het niet realiseren van een te verwachten omzet- en winststijging. Verzoekster meent voorts dat lokaliteit A een samengestelde inrichting is, waarbij een laagdrempelig gedeelte middels een interne verbinding is gekoppeld aan een hoogdrempelig gedeelte. De bezoekers van het zaalgedeelte hebben een aparte ingang en worden geacht via deze ingang het pand te betreden en te verlaten, hetgeen op een bord is vermeld. Het komt nauwelijks voor dat bezoekers door de vooringang het achtergelegen (zaal-)gedeelte betreden.
5. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft aangegeven dat de onderhavige inrichting alle in de drank- en horecavergunning genoemde lokaliteiten omvat. In deze inrichting vinden naast het café- en restaurantbezoek ook andere activiteiten plaats waaraan een zelfstandige betekenis moet worden toegekend, te weten het gebruik van een zaal voor feesten en partijen. Om die reden is de inrichting een laagdrempelige inrichting, waar geen kansspelautomaten mogen zijn. Slechts de ruimten die samen G vormen zijn voldoende afgesloten van de overige ruimten. Er is sprake van een samengestelde inrichting als bedoeld in artikel 30c, vierde lid, van de Wet. De feitelijke situatie sluit niet uit dat bezoekers via het restaurant of het café naar de zaal gaan. Deze zaalruimte is niet voldoende afgescheiden van het café en het restaurant, zodat alle ruimten laagdrempelig zijn. Zelfs al zou het café- annex restaurantgedeelte als hoogdrempelig kunnen worden aangemerkt, dan zou verzoekster toch geen vergunning krijgen voor twee kansspelautomaten nu artikel 2.3.3.2 van de APV maximaal twee kansspelautomaten per inrichting toestaat en er voor G reeds een aanwezigheidsvergunning voor twee kansspelautomaten is verleend.
6. De beoordeling van het geschil
6.1 Ingevolge het bepaalde bij artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in samenhang gelezen met artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Wat betreft de spoedeisendheid overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Financiële belangen vormen volgens vaste jurisprudentie op zichzelf geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Het staat verzoekster immers vrij schadevergoeding van verweerder te vorderen indien het besluit in bezwaar zou worden gehandhaafd en dit besluit door het College zou worden vernietigd. Het treffen van een voorlopige voorziening zal echter wel in beeld kunnen komen, indien het financiële belang, gelet op bijvoorbeeld het totaal van de handelsactiviteiten en/of de vermogenspositie van verzoekster, zodanig zwaarwegend is, dat de continuïteit van de onderneming wordt bedreigd. In dat geval is het treffen van een voorziening weliswaar niet gegeven, maar is een verdere toetsing en belangenafweging noodzakelijk.
Ter zitting is namens verzoekster, daarnaar gevraagd, aangegeven dat door de weigering van de gevraagde aanwezigheidsvergunning de continuïteit van de onderneming op generlei wijze wordt bedreigd, maar dat daardoor slechts een verwachte omzet- en winststijging niet zal worden gerealiseerd. In die omstandigheden kan hier niet met vrucht worden gesproken van een zwaarwegend financieel belang.
Hiervan uitgaande kan er in beginsel slechts aanleiding zijn voor het treffen van een voorlopige voorziening indien – ook zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht – ernstig dient te worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en het bestreden besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven, en bovendien door verzoekster wordt gewezen op feiten of omstandigheden die meebrengen dat haar belang vordert dat het verzoek om voorlopige voorziening wordt ingewilligd.
Gelet op hetgeen verzoekster – die, naar voorlopig oordeel, reeds met de verleende vergunning voor G het maximale aantal van twee kansspelautomaten in haar inrichting aanwezig mag hebben – naar voren heeft gebracht en hetgeen verweerder daar, gemotiveerd, tegenover heeft gesteld, heeft de voorzieningenrechter onvoldoende aanknopingspunten kunnen vinden om te komen tot het oordeel dat hier ruimte is voor ernstige twijfel als omschreven in de hiervoor weergegeven en aan te leggen toetsingsmaatstaf.
Het verzoek om voorlopige voorziening komt daarom niet voor inwilliging in aanmerking.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb.
7. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek af.
Aldus gewezen door mr. R.R. Winter, in tegenwoordigheid van mr. E. van Kerkhoven als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 4 september 2007.
w.g. R.R. Winter w.g. E. van Kerkhoven