Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4564

Datum uitspraak2007-10-01
Datum gepubliceerd2007-10-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers628451-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte zou een ambtelijk bevel niet hebben opgevolgd door te zijn weggereden nadat hij was aangehouden. De raadsman stelde dat er in casu geen sprake was van aanhouding omdat er geen vrijheidsbeneming had plaatsgevonden. Verwezen werd naar NJ 1978, 53 en NJ 1992, 60. Vrijspraak.


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Sector strafrecht parketnummer: 628451-06 vonnis van de politierechter d.d. 1 oktober 2007 in de strafzaak tegen [verdachte] geboren op [datum] 1987 [plaats] wonende te [adres] raadsman mr. Hörchner. 1 Onderzoek van de zaak De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 september 2007, waarbij de officier van justitie, mr. Hermes-van Zon, en de verdediging hun standpunten hebben kenbaar gemaakt. 2 De tenlastelegging De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte niet heeft voldaan aan een door een ambtenaar in functie gegeven bevel. 3 De voorvragen De dagvaarding is geldig. De politierechter is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging. 4 De beoordeling van het bewijs De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard niet te hebben gehoord dat de verbalisant [naam] tegen hem had gezegd dat hij was aangehouden. Voorst heeft de raadsman betoogd dat, indien de verbalisant tegen zijn cliënt zou hebben gezegd dat hij was aangehouden, er desniettemin geen sprake is van aanhouden in de zin van artikel 53 van het wetboek van strafvordering. Immers, zo stelt de raadsman, is aanhouden een dwangmiddel dat pas ontstaat op het moment dat een verdachte wordt vastgepakt of anderszins feitelijk in zijn vrijheid wordt beperkt. De raadsman verwijst hiertoe naar de uitspraken van de Hoge Raad, gepubliceerd onder nummer NJ 1978, 53 en NJ 1992, 60. Verder voert de raadsman aan dat vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging moet volgen omdat de strafrechtelijke dwangmiddelen niet onder het bereik van artikel 184 van het wetboek van strafrecht vallen. Bij de beoordeling van deze verweren gaat de politierechter uit van de volgende feiten. Nadat de verbalisanten [naam] en [naam 2e verbalisant] de auto die [2e persoon] bestuurde, en waarin de verdachte en nog een derde persoon aanwezig waren, een stopteken hadden gegeven, bracht deze zijn voortuig tot stilstand. De bestuurder stapte uit en ging in gesprek met de verbalisant [naam]. In hetgeen de bestuurder tegen die verbalisant zei, was voor die verbalisant aanleiding de bestuurder aan te houden wegens belediging. De bestuurder heeft zich tegen deze aanhouding verzet door zich te proberen los te trekken. De verdachte die tot dan toe in de auto was blijven zitten, is op een zeker moment uit de auto gestapt en op [2e persoon] en de verbalisant [naam] toegelopen. Verbalisant [naam] vond dit onder die omstandigheden een bedreigende situatie. Hij had het vermoeden dat de verdachte, samen met de derde inzittende van de auto, te weten, [3e persoon] die eveneens op de verbalisant was toegelopen, zou trachten [2e persoon] te ontzetten. Verbalisant [naam] heeft op luide stem geroepen dat de verdachte en [3e persoon] op afstand moesten blijven en heeft daartoe tot tweemaal zijn van dienstwege verstrekte pepperspray ter hand genomen en op [3e persoon] gericht. Verbalisant [naam] heeft op dat moment tegen de verdachte en [3e persoon] gezegd dat zij waren aangehouden. Hierop zijn de verdachte en [3e persoon] in de auto gaan zitten en weggereden. Kort daarop zijn zij, voorzien van een andere persoon teruggekomen. Hierop heeft de verbalisant [naam] zijn diensthond dreigend ingezet en tegen de verdachte en [3e persoon] gezegd dat zijn waren aangehouden. Hierop zijn de verdachte, [3e persoon] en de derde inzittende in de auto gestapt en weggereden. De politierechter moet thans de vraag beantwoorden of de gedraging uit het feitencomplex zoals hiervoor is omschreven, leidt tot de conclusie dat aldus de verdachte is aangehouden. Aanhouding impliceert vrijheidsbeneming. Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 1 oktober 1991, NJ 1992, 60, moet worden afgeleid dat de enkele mededeling van de verbalisant richting een verdachte dat hij is aangehouden, niet al reeds vrijheidsbeneming inhoudt. Daartoe is tevens de opstelling van de verdachte van belang. In casu heeft de verdachte verklaard niet te hebben gehoord dat de verbalisant [naam] tegen hem had geroepen dat hij was aangehouden. Voorts blijkt niet uit het gedrag van de verdachte dat hij berustte in de aanhouding. De verdachte is immers tot tweemaal toe weggegaan van de plek waar de verbalisant tegen hem zou hebben gezegd dat hij was aangehouden. Derhalve moet het er voor worden gehouden dat er geen sprake was van enige vrijheidsbeneming op de beide momenten dat de verbalisant [naam] de verdachte toeriep dat hij ter plaatste moest blijven omdat hij was aangehouden. Dit leidt er toe dat niet kan worden gesproken van aanhouding als bedoeld in artikel 53 van het wetboek van strafvordering. Het de verdachte ten laste gelegde feit kan niet worden bewezen, zodat vrijspraak daarvan moet volgen. De overige verweren van de raadsman kunnen derhalve onbesproken blijven. 5 De beslissing De politierechter: Vrijspraak - spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde feit; Dit vonnis is gewezen door mr. Rouwen, politierechter, in tegenwoordigheid van mr. Fleskens, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 1 oktober 2007. Bijlage I: Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat hij op of omstreeks 23 oktober 2006, te Etten-Leur, toen een hoofdagent van politie Midden en West Brabant ([voorletters] [naam]), belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten hem, verdachte, als verdacht van overtreding van artikel 184, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht (juncto artikel 45, eerste lid, Wetboek van Strafrecht) (te weten het [trachten te] beletten en/of belemmeren en/of verijdelen van de aanhouding van [2e persoon]), in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had aangehouden (middels het meermalen, althans eenmaal, met luide stem mededelen dat hij, verdachte, was aangehouden, althans woorden van gelijke aard en/of strekking) teneinde hem, verdachte, ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem, verdachte, daartoe over te brengen (naar een plaats van verhoor) meermalen, althans eenmaal, zich opzettelijk van die ambtenaar heeft verwijderd en/of van die ambtenaar is weggereden en aldus (telkens) opzettelijk heeft verijdeld en/of belet en/of belemmerd dat hij, verdachte, door die ambtenaar (ter uitvoering van het bepaalde in artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering) (daadwerkelijk) werd opgebracht en/of weggevoerd en/of voorgeleid); art 184 lid 1 Wetboek van Strafrecht