Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4555

Datum uitspraak2007-07-04
Datum gepubliceerd2007-10-01
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers355720
Statusgepubliceerd


Indicatie

handelwijze Postbank bij ontvangen valse aanvraag tot reisverzekering onrechtmatig? Wet Bescherming Persoonsgegevens


Uitspraak

vonnis RECHTBANK AMSTERDAM Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 355720 / HA ZA 06-3645 Vonnis van 4 juli 2007 in de zaak van A, wonende te ( woonplaats ), eiseres, procureur mr. W.D. Vorstman, tegen de naamloze vennootschap POSTBANK SCHADEVERZEKERING N.V., gevestigd te Amsterdam, gedaagde, procureur mr. H. Ouled Ali. Partijen zullen hierna respectievelijk A en Postbank genoemd worden. De procedure Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding met bewijsstukken, - de conclusie van antwoord, - het tussenvonnis van 14 maart 2007 waarin ambtshalve een comparitie van partijen is bepaald, - het proces-verbaal van comparitie van 22 mei 2007. Ten slotte is vonnis bepaald. De feiten A heeft een privé-rekening bij Postbank. Zij heeft twee B.V.’s, te weten Odjob Holding B.V. en Tekstwerk B.V. A heeft op naam van Odjob Holding B.V. geen rekening bij Postbank. Bij brief van 24 november 2005 heeft Postbank de aanvraag voor een reisverzekering aan A bevestigd. Rond deze datum is het voor de reisverzekering verschuldigde bedrag van EUR 59,65 van de privérekening van A bij Postbank afgeschreven. A heeft zelf geen aanvraag gedaan voor bedoelde reisverzekering en deze aanvraag bij Postbank geannuleerd. Haar raadsman heeft zekerheidshalve bij brief van 15 december 2005 de verzekering nogmaals geannuleerd en verzocht om een kopie van de aanvraag. Op de door A overgelegde kopie van de aanvraag staat een stempel op naam van Od Job Holding B.V. Op de aanvraag is het rekeningnummer van de privérekening van A bij Postbank ingevuld. Postbank heeft desgevraagd telefonisch aan de raadsman van A laten weten dat het girorekeningnummer van A op de aanvraag door de aanvrager is vermeld. Postbank heeft vervolgens in haar brief van 27 december 2005 geschreven: “Op het aanvraagformulier van de doorlopende reisverzekering is geen giro/bankrekeningnummer ingevuld. Wij hebben daarom, uit dienstverlening, het ons bekende gironummer van mevrouw A toegevoegd aan de aanvraag.” Postbank heeft bij brief van 2 januari 2006 excuses gemaakt aan A en haar bericht dat zij een aantekening in haar administratie heeft gemaakt om “dergelijke onverkwikkelijke situaties in de toekomst te voorkomen”. Postbank heeft het bedrag van EUR 59,65 op 3 januari 2006 teruggestort op de rekening van A. Op 17 januari 2006 heeft Postbank wederom een bedrag van EUR 59,65 van de privérekening van A afgeschreven. Ook dit bedrag is later door Postbank teruggestort. Begin december 2005 heeft A via Dais Technologies een bevestiging ontvangen van de verhuizing van haar privérekening van Amsterdam naar Den Haag. Aangezien A deze aanvraag ook niet zelf had gedaan, heeft haar raadsman verzocht om een kopie van de aanvraag. Uit deze aanvraag blijkt dat het verzoek afkomstig zou zijn van Od Job Holding B.V. De handtekening op de aanvraag lijkt niet op de handtekening van A. Bij brief van 26 mei 2005 heeft Postbank hiervoor excuses aangeboden. Op 13 april 2006 heeft A een kopie van een geweigerde betaalopdracht ontvangen van Postbank. Dit uitvalbericht is geadresseerd aan A en Tekstwerk B.V. maar op de acceptgiro staan een andere naam, adres, handtekening en rekeningnummer vermeld. Het geschil A vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een verklaring voor recht dat Postbank aansprakelijk is voor de door A geleden materiële en immateriële schade. Voorts vordert A veroordeling van Postbank tot vergoeding van de door haar geleden materiële en immateriële schade, zulks op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van Postbank in de kosten van de procedure. A stelt hiertoe dat Postbank met de gang van zaken rond de reisverzekering onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Het onrechtmatig handelen van Postbank is gelegen in het onzorgvuldige, onoplettende en onvoorzichtige gedrag van Postbank. Dat levert volgens A enerzijds handelen op in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt en anderzijds handelen in strijd met de Wet bescherming Persoonsgegevens. Postbank voert verweer. Zij betwist primair dat zij onrechtmatig heeft gehandeld, subsidiair dat een eventuele onrechtmatige handeling haar kan worden toegerekend en ten slotte dat er schade is geleden door A. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. De beoordeling De rechtbank dient te beoordelen of de Postbank onrechtmatig heeft gehandeld jegens A. Dat wil zeggen dat sprake moet zijn van een inbreuk op een recht, een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De aan Postbank verweten gedragingen betreffen het aanvullen van de aanvraag, het niet of niet voldoende controleren van de handtekening, het niet of niet voldoende controleren van het stempel alsmede het opnieuw afschrijven van de gelden. Van een inbreuk op een recht is hier geen sprake. Gesteld is dat Postbank heeft gehandeld in strijd met de Wet bescherming Persoons-gegevens (hierna: WBP). De rechtbank verstaat dat, nu dit niet nader is toegelicht, als een beroep op schending van de norm die is neergelegd in artikel 6 van die wet. In genoemd artikel is bepaald dat persoons-gegevens in overeenstemming met de wet en op behoorlijke en zorgvuldige wijze moeten worden verwerkt. De rechtbank heeft derhalve te beoordelen of de handelwijze van Postbank strijd oplevert met hetzij genoemde wet, hetzij met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De rechtbank acht het ongevraagd en – achteraf bezien – onterecht aanvullen van de aanvraag weliswaar enigszins onachtzaam, maar niet in die mate dat sprake is van handelen in strijd met de hiervoor beschreven wettelijke norm of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de opdracht tot het sluiten van een reisverzekering nadien schriftelijk aan A is bevestigd, dat de gevolgen van eventueel onjuist handelen niet onomkeerbaar zijn en dat deze gevolgen ook daadwerkelijk zijn hersteld door de reeds afgeschreven gelden terug te boeken. Het feit dat de handtekening van A op de schriftelijke aanvraag niet of niet voldoende is gecontroleerd is in dit geval niet onzorgvuldig, nu de aanvraag voor een reisverzekering ook telefonisch kan worden gedaan en de opdracht daartoe vervolgens schriftelijk door Postbank wordt bevestigd. Een controle van het op de aanvraag geplaatste stempel is om diezelfde reden evenmin vereist, waarbij opmerking verdient dat de daarin opgenomen gegevens juist zijn en dat de verschrijving in de naam niet erg in het oog springt. Het opnieuw afschrijven van de gelden na de terugboeking op grond van deze zelfde aanvraag nadat Postbank al excuses had gemaakt voor de gang van zaken en reeds aantekening was gemaakt bij Postbank om dergelijke situaties in de toekomst te vermijden, is ergerlijk, maar niet onzorgvuldig, nu deze gelden weer zijn teruggestort en niet is gesteld of anderszins gebleken dat A door deze afschrijving nadeel heeft geleden. De overige feiten die A heeft aangevoerd, als vermeld onder 2.8 en 2.9, zijn niet ten grondslag gelegd aan de vordering en kunnen deze ook niet dragen, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat. De rechtbank is op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat de Postbank door de in 4.1 omschreven handelwijze niet heeft gehandeld in strijd met de wet en evenmin met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, ook niet indien deze handelingen in onderling verband en samenhang worden beschouwd. Dat een en ander voor A ergernis en ongemak heeft meegebracht is alleszins voorstelbaar. Deze gevoelens en het ongemak zijn echter niet alleen aan Postbank te wijten maar ook – en vooral – aan het handelen van degene die de valse aanvraag heeft gedaan. De vorderingen liggen voor afwijzing gereed. A zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Postbank worden begroot op: - vast recht EUR 248,00 - salaris procureur 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00) Totaal EUR 1.152,00 De beslissing De rechtbank wijst de vorderingen af, veroordeelt A in de proceskosten, aan de zijde van Postbank tot op heden begroot op EUR 1.152,00, verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. C.N. Dalebout en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2007.?