Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4545

Datum uitspraak2007-10-01
Datum gepubliceerd2007-10-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersTBS 2007\117
Statusgepubliceerd


Indicatie

Artikel 509o, tweede lid, onder sub 2 van het Wetboek van Strafvordering vereist dat bij de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling een afschrift van de aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de terbeschikkinggestelde wordt overgelegd. Anders dan door de raadsman is betoogd, is niet vereist dat alle wettelijke aantekeningen (dat wil zeggen: vanaf het begin van de terbeschikkingstelling) bij de vordering worden overgelegd.


Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM TBS 2007O Beslissing d.d. 1 oktober 2007 De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van [Terbeschikkinggestelde], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], verblijvende in [verblijfplaats]. Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank te Zutphen van 15 maart 2007, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar. Overwegingen: • Het hof zal de beslissing van de rechtbank dienen te vernietigen, daar het recht doet mede op grond van nieuwe stukken. • De raadsman heeft verzocht de zaak aan te houden, ten einde alle wettelijke aantekeningen omtrent betrokkene aan het dossier toe te voegen. Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Artikel 509o, tweede lid, onder sub 2 van het Wetboek van Strafvordering vereist dat bij de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling een afschrift van de aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de terbeschikkinggestelde wordt overgelegd. Anders dan door de raadsman is betoogd, is niet vereist dat alle wettelijke aantekeningen (dat wil zeggen: vanaf het begin van de terbeschikkingstelling) bij de vordering worden overgelegd. Bij het behandelen van een zaak in hoger beroep acht het hof het voor de vorming van zijn eindoordeel noodzakelijk voldoende te zijn voorgelicht over de actuele stand van zaken, onder meer door middel van de meest recente wettelijke aantekeningen omtrent de betrokkene. Het hof acht het in het algemeen van groot belang dat de recente wettelijke aantekeningen in ieder geval de periode bestrijken tot twee à drie maanden vóór de bij het hof geplande zittingsdatum. Deze eis geldt ook voor zaken die betrekking hebben op terbeschikkinggestelden die op de longstay verblijven. In casu bestrijken de wettelijke aantekeningen de periode tot en met 1 juni 2007. Bovendien bevinden zich in het dossier tevens de wettelijke aantekeningen die bij een aantal eerdere vorderingen tot verlenging van de terbeschikkingstelling zijn overgelegd. De meest recente wettelijke aantekeningen ontbreken echter in het dossier. Het hof overweegt dat, ondanks het feit dat deze aantekeningen ontbreken, het zich in de onderhavige zaak voldoende voorgelicht acht ten aanzien van de gesteldheid van betrokkene, nu het verlengingsadvies en de rapportages van de externe deskundigen voldoende gegevens over deze gesteldheid bevatten en ter terechtzitting deze gesteldheid uitvoerig is besproken. Het hof acht zich op basis van de voorhanden informatie thans voldoende voorgelicht om te kunnen oordelen over het door de betrokkene ingediende beroep. Het verzoek tot aanhouding wordt derhalve afgewezen. • Het hof is van oordeel dat in casu van een spoedige behandeling van het beroep in de zin van artikel 5, vierde lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geen sprake is geweest. Immers is het beroep ruim vijf maanden na het instellen van het hoger beroep behandeld. In de voorliggende zaak oordeelt het hof dat de beslissing om een verdragsrechtelijke schending aan te nemen in zichzelf voldoende bevrediging van het geschonden rechtsgevoel inhoudt. • In het bijzonder gelet op de advisering is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de terbeschikkingstelling eist als in de hierna te vermelden beslissing vervat. Uit het verlengingsadvies en de rapportages van de externe deskundigen volgt dat bij betrokkene sprake is van een seksuele stoornis en een persoonlijkheidsstoornis. Betrokkene wordt beschouwd als blijvend delictgevaarlijk. Anders dan door de raadsman is betoogd, zijn er behandelmogelijkheden voor betrokkene onderzocht. Door de deskundige Van Panhuis werd namelijk geadviseerd om de mogelijkheden van behandeling in een gespecialiseerd kliniek, zoals Hoeve Boschoord, te onderzoeken. Vervolgens heeft de kliniek contact opgenomen met Hoeve Boschoord. Hoeve Boschoord kan op dit moment echter (nog) geen perspectief bieden voor betrokkene om redenen aangegeven in haar brief van 21 februari 2007. Andere behandelmogelijkheden zijn thans niet beschikbaar. Dat betekent niet dat daarna vast zou staan dat er geen andere, mogelijk beter geschikte, behandelmogelijkheden dan de thans toegepaste zouden kunnen zijn op termijn. Het hof acht het dan ook wenselijk en vanzelfsprekend dat het verkennen van alternatieven doorgaat. Gelet op het thans nog aanwezige delictgevaar en het gegeven dat betrokkene nog gedurende langere tijd structuur, zorg en begeleiding nodig heeft, is het hof, anders dan de raadsman, van oordeel dat een verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar geïndiceerd is. Beslissing: Het hof: Vernietigt de beslissing van de rechtbank te Zutphen van 15 maart 2007 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde. Wijst af het verzoek tot aanhouding. Verlengt de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar. Aldus gedaan door mr Stikkelbroeck als voorzitter, mrs Bartelds en Rutgers van der Loeff als raadsheren, en drs van Weers en dr Raes als raden, in tegenwoordigheid van mr Jansen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2007. Mr Rutgers van der Loeff en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.