
Jurisprudentie
BB4501
Datum uitspraak2007-09-25
Datum gepubliceerd2007-09-28
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers06/580279-07
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-09-28
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers06/580279-07
Statusgepubliceerd
Indicatie
Voor handel in harddrugs en deelname aan een criminele organisatie veroordeling tot 5 maanden, 4 voorwaardelijk.
Uitspraak
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/580279-07
Uitspraak d.d.: 25 september 2007
Tegenspraak/dip
VERKORT VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte D],
geboren te [plaats en datum],
wonende te [plaats],
thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Doetinchem.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
11 september 2007.
Ter terechtzitting gegeven beslissingen
Ter terechtzitting heeft de rechtbank het verzoek van de raadsman tot opheffing van de voorlopige hechtenis en onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte afgewezen, aangezien de gronden en ernstige bezwaren waarop het bevel tot voorlopige hechtenis berust, naar het oordeel van de rechtbank nog aanwezig zijn.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 december
2006 tot en met 29 mei 2007 in de gemeente Harderwijk en/of de gemeente Ermelo
en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft
gehad:
(grote) (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende cocaïne
en/of heroïne en/of methadon, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 december 2006 tot en met 29 mei 2007 in
de gemeente Harderwijk en/of de gemeente Ermelo en/of elders in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband
van één of meer natuurlijke perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had
het plegen van misdrijven, namelijk:
het (telkens) opzettelijk inkopen en/of verkopen en/of afleveren en/of
verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben, van (grote) (een)
hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende cocaïne en/of heroïne
en/of methadon, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet;
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 01 mei 2007 tot en met 29 mei 2007 in de gemeente Harderwijk en de gemeente Ermelo en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of vervoerd:
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne en/of methadon, zijnde middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
hij in de periode van 01 mei 2007 tot en met 29 mei 2007 in
de gemeente Harderwijk en de gemeente Ermelo en elders in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband
van natuurlijke personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
het telkens opzettelijk inkopen en/of verkopen en/of afleveren en/of
verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben, van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne en/of methadon, zijnde middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder 2 ten laste gelegde, aangezien verdachte geen opzet had op het leveren van een aandeel in of de ondersteuning van de verwezenlijking van het misdadig oogmerk van de groep.
De rechtbank overweegt hierover het volgende:
Voor de bewezenverklaring gaat het er niet om of het opzet van de verdachte was gericht op het plegen van misdrijven of dat hij heeft deelgenomen aan (reeds binnen de organisatie gepleegde) misdrijven, maar of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat hij in het algemeen wetenschap heeft dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Voor het bewijs dat sprake is van een misdadige organisatie zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven de in het kader van die organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Verdachte heeft onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven: ik nam mijn drugs vanaf kerst 2006 bij de broers [verdachten A en B] af. De cocaïne, waarvoor ik € 5,00 per 0,1 gram betaalde, werd bij me thuisgebracht door een van hen.
Een heel enkele keer werden de drugs ook door [naam 1] gebracht. Ik weet dat [verdachten A en B] voordat ze bij mij gingen dealen, bij [naam 1] zaten om vanuit zijn huis te dealen. Twee tot 3 weken geleden zijn ze vanuit mijn huis gaan dealen. Ik denk dat ik de
afgelopen veertien dagen wel voor 20 euro per dag aan cocaïne kreeg. Dit als een soort vergoeding dat ze mijn huis gebruikten. Het afwegen gebeurde altijd door [verdachte B]. Niet alle klanten mochten bij mij thuis komen. Vaak bracht [naam 1] de bestelde drugs naar die mensen. [verdachte B] en [verdachte A] hadden naast cocaïne en heroïne ook methadonpillen te koop. Ik weet dat ze in Amsterdam de drugs gingen halen omdat ze dat gezegd hebben. [verdachte A] was meestal degene die de drugs naar de klanten bracht en [verdachte B] degene die de klanten bij zich liet komen. [verdachte C] bezorgde ook drugs. Hij deed de bestellingen ’s-nachts. Omdat [verdachte B] en [verdachte A] wel met elkaar spraken in mijn huis hoorde ik dat wel. Ik heb uit die gesprekken begrepen dat [verdachte C] de avond en nachtdiensten had. De jongens hadden het wel aardig georganiseerd.
Ik denk dat ik de afgelopen 2 weken zo ergens tussen de 10 en 20 keer cocaïne heb weggebracht voor [verdachte B]. Ik moest dan meestal bij de begraafplaats in Harderwijk zijn.
Ik kreeg dan geld van degene aan wie ik cocaïne gaf. Dat geld gaf ik weer aan [verdachte B].
Uit deze verklaring valt af te leiden dat verdachte op de hoogte was van het gestructureerde karakter van de samenwerking. Hij wist waar en door wie de drugs ingekocht werden, dat en door wie drugs in opdracht van de gebroeders [verdachten A en B] werden weggebracht naar gebruikers en wie verantwoordelijk was voor de verkoop, het aannemen van de bestellingen, het afwegen van de drugs alsmede het beheer van het geld. Daarbij heeft verdachte gedurende een aantal weken zijn woning ter beschikking gesteld voor het verkopen van drugs en heeft hij zelf drugs weggebracht.
Op grond van het bovenstaande wordt het verweer verworpen.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
1. het medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet
gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2. het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank aan verdachte zal opleggen een gevangenisstraf voor de duur van zes (6) maanden waarvan twee (2) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met aftrek van het voorarrest. De in beslag genomen goederen dienen naar de mening van de officier van justitie te worden onttrokken aan het verkeer.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank aan verdachte zal opleggen een gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan de periode van het voorarrest. Verdachte is van mening dat hij al voldoende is gestraft en dat slechts een voorwaardelijke gevangenisstraf nog op zijn plaats is, eventueel aangevuld met een werkstraf. De raadsman heeft betoogd dat verdachte onmiddellijk in vrijheid dient te worden gesteld.
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden – dat verdachte gedurende een aantal weken zijn huis ter beschikking heeft gesteld voor het vanuit de woning verkopen en afleveren van harddrugs. Verdachte bracht ook regelmatig drugs weg naar gebruikers op een van te voren afgesproken plek.
De rechtbank neemt eveneens in aanmerking dat stoffen als cocaïne en heroïne, naar algemeen bekend is, een aanzienlijk gevaar voor de volksgezondheid opleveren.
De rechtbank is van oordeel dat de georganiseerde handel van verdovende middelen met kracht bestreden dient te worden. Verdachte heeft hierin een rol, weliswaar een ondergeschikte, gespeeld en heeft bijgedragen aan de met de handel gepaard gaande instandhouding van de verslaving van een groot aantal drugsverslaafden in de gemeente Harderwijk en omgeving.
Alles afwegende, en mede gezien de documentatie van verdachte en het over hem uitgebrachte reclasseringsrapport, is de rechtbank van oordeel dat na te melden straf passend en geboden is. De rechtbank wijkt af van de eis van de officier van justitie, aangezien zij een aanzienlijk kortere periode bewezen acht. Anders dan de raadsman heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om verdachte een werkstraf aan te bieden.
De rechtbank acht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
In beslag genomen voorwerpen
Onder verdachte zijn voorwerpen in beslag genomen. De nog niet teruggegeven voorwerpen worden door de rechtbank beschouwd als voorwerpen met betrekking waartoe of met behulp waarvan het bewezenverklaarde is begaan c.q. die bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven zijn aangetroffen. Deze aan verdachte toebehorende voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven, terwijl deze van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang of de wet.
De rechtbank zal daarom bevelen dat deze voorwerpen worden onttrokken aan het verkeer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 36b, 36c, 47, 57, 91 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Beslissing
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 1 (een) maand niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- diverse gebruikersartikelen, waaronder een weegschaaltje, spiegeltjes, pijpjes, een plastic
zakje met verpakkingsmateriaal, een plastic zak inhoudende een blikje, plastic zakjes en
plastic kokertje en aluminiumfolie.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan die van de opgelegde straf.
Aldus gewezen door mr. De Bie, voorzitter, mr. Van der Hooft en mr. Van de Wetering, rechters, in tegenwoordigheid van Van Aalst, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 september 2007.