
Jurisprudentie
BB4499
Datum uitspraak2007-09-25
Datum gepubliceerd2007-09-28
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers06/580261-07
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-09-28
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers06/580261-07
Statusgepubliceerd
Indicatie
Voor handel in harddrugs en deelname aan een criminele organisatie veroordeling tot 12 maanden gevangenisstraf
Uitspraak
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/580261-07
Uitspraak d.d.: 25 september 2007
Tegenspraak/ dip
VERKORT VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte C],
geboren te [plaats en datum],
wonende te [plaats en adres],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Penitentiaire Inrichting De Berg te Arnhem.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
11 september 2007.
Ter terechtzitting gegeven beslissingen
Het verzoek van de raadsman om een aantal getuigen te doen horen is afgewezen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 december
2006 tot en met 29 mei 2007 in de gemeente Harderwijk en/of de gemeente Ermelo
en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft
gehad:
(grote) (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende cocaïne
en/of heroïne en/of methadon, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 december 2006 tot en met 29 mei 2007 in
de gemeente Harderwijk en/of de gemeente Ermelo en/of elders in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband
van één of meer natuurlijke perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had
het plegen van misdrijven, namelijk:
het (telkens) opzettelijk inkopen en/of verkopen en/of afleveren en/of
verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben, van (grote) (een)
hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende cocaïne en/of heroïne
en/of methadon, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet;
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 01 januari 2007 tot en met 29 mei 2007 in de gemeente Harderwijk en de gemeente Ermelo en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne en/of methadon, zijnde middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
hij in de periode van 01 januari 2007 tot en met 29 mei 2007 in de gemeente Harderwijk en de gemeente Ermelo en elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
het telkens opzettelijk inkopen en/of verkopen en/of afleveren en/of
verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben, van een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne
en/of methadon, zijnde middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat er met betrekking tot feit 1 onvoldoende bewijsmiddelen voorhanden zijn om te kunnen spreken van een volledige bewuste samenwerking en gezamenlijke uitvoering, zodat niet gezegd kan worden dat er sprake is van medeplegen.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende:
De verdachte heeft het verklaard dat hij de laatste maanden regelmatig een paar bolletjes heroïne en cocaïne wegbracht. De bolletjes leverde hij af bij een drugsgebruiker. Een klant van de dealer. Voor een bolletje betaalde de klant € 10,00. Het tientje gaf hij weer af aan de dealer en zijn voordeel was dat hij dan vaak gratis drugs kreeg.
Op grond van deze verklaring van verdachte kan reeds geoordeeld worden dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking en kan het verweer daarom niet slagen.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting met betrekking tot feit 2 aangevoerd dat
niet kan worden gesproken van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband met gemeenschappelijke regels en doelstellingen waarbij druk kan worden uitgeoefend op individuele leden, aan welke eisen voldaan moet zijn wil men kunnen spreken van een organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank overweegt hierover het volgende:
Voor het bewijs dat er sprake is van een misdadige organisatie zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Uit deze verklaring valt af te leiden dat verdachte op de hoogte was van het gestructureerde karakter van de samenwerking. Hij wist waar en door wie drugs ingekocht werden, dat en door wie drugs in opdracht van de gebroeders [verdachten A en B] werden weggebracht naar gebruikers en wie verantwoordelijk was voor de verkoop, het aannemen van bestellingen, het afwegen van de drugs alsmede het beheer van het geld. Daarbij heeft verdachte gedurende een lange periode zelf in opdracht van [verdachten A en B] drugs weggebracht, waarvoor hij in ruil drugs kreeg.
[verdachte D] heeft verklaard dat verdachte drugs bezorgde en, naar hij begreep uit de gesprekken die [verdachten A en B] voerden in zijn huis, avond- en nachtdienst deed. [verdachte D] heeft in dat verband verklaard “Die jongens hadden het wel aardig georganiseerd.”
Op grond hiervan kan gezegd worden dat er sprake is van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht en kan het verweer niet slagen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
1. het medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet
gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2. het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank aan verdachte zal opleggen een gevangenisstraf voor de duur van zes (9) maanden waarvan twee (2) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met aftrek van het voorarrest.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank aan verdachte zal opleggen een gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan de periode van het voorarrest alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf met daarnaast eventueel een werkstraf.
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden – dat verdachte gedurende een aantal maanden met grote regelmaat avond- en nachtdiensten vervulde in de criminele organisatie door harddrugs naar van tevoren afgesproken plaatsen te vervoeren. Verdachte verstrekte daarnaast meermalen methadon. De beloning voor zijn diensten kreeg verdachte steeds in de vorm van cocaïne.
De rechtbank neemt eveneens in aanmerking dat stoffen als cocaïne en heroïne, naar algemeen bekend is, een aanzienlijk gevaar voor de volksgezondheid opleveren.
De rechtbank is van oordeel dat de georganiseerde handel van verdovende middelen met kracht bestreden dient te worden. Verdachte heeft hierin een rol, weliswaar een ondergeschikte, gespeeld en heeft bijgedragen aan de met de handel gepaard gaande instandhouding van de verslaving van een groot aantal drugsverslaafden in de gemeente Harderwijk en omgeving.
Alles afwegende, en mede gezien zijn documentatie en het over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport, is de rechtbank van oordeel dat na te melden straf passend en geboden is. De rechtbank wijkt af van de eis van de officier van justitie, aangezien zij van oordeel is dat de geëiste straf onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten, mede gezien de rol van verdachte. Anders dan de raadsman heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf dan wel een werkstraf op te leggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 27, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafvordering en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Beslissing
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door mr. De Bie, voorzitter, mr. Van der Hooft en mr. Van de Wetering, rechters, in tegenwoordigheid van Van Aalst, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 september 2007.