Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4481

Datum uitspraak2007-09-21
Datum gepubliceerd2007-10-01
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/6943 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering WAO-uitkering. Geschiktheid eigen werk.


Uitspraak

05/6943 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 11 november 2005, nr. 04/3471 (hierna de aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna:Uwv). Datum uitspraak: 21 september 2007 I PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. J.W.Weehuizen, advocaat te ’s-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is aan de orde gesteld ter zitting van 29 juni 2007. Geen van beide partijen – appellant en voornoemde gemachtigde met voorafgaand bericht- zijn verschenen. Omdat was gebleken dat de uitnodiging voor de zitting per abuis niet naar het Uwv was gezonden, heeft de Raad besloten de zitting te verdagen. Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 10 augustus 2007. Appellant en bovengenoemde gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.F. Bergman. II OVERWEGINGEN Appellant was in het kader van de Wet inschakeling werkzoekenden werkzaam als klasse–assistent bij de imam Albogari basisschool, alwaar hij belast was met het halen/ brengen van kinderen met een busje en met (licht) corvee- en schoonmaakwerk. Hij heeft zich per 3 april 2002 ziek gemeld met onder andere psychische klachten. De verzekeringsarts van het Uwv heeft vastgesteld dat voor appellant beperkingen gelden voor het verrichten van arbeid op vooral het psychische vlak en heeft deze, samen met enige fysieke beperkingen, vastgelegd in een functionele mogelijkheden lijst (FML). De arbeidsdeskundige van het Uwv heeft blijkens diens rapport van 4 juni 2003 geconcludeerd dat appellant met deze beperkingen in staat moet worden geacht tot het verrichten van zijn eigen arbeid. Bij besluit van 20 juni 2003 heeft het Uwv geweigerd om appellant na afloop van de wettelijke wachttijd een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen omdat hij niet ongeschikt is te achten tot het verrichten van zijn eigen arbeid. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. In het kader van dit bezwaar is de bezwaarverzekeringsarts R.M.A.G. Brouns in diens rapport van 28 september 2004 tot de conclusie gekomen dat de primaire arts de beperkingen van appellant op adequate wijze in de FML heeft vastgelegd. De bezwaararbeidsdeskundige C.G.H.J. Habets heeft vastgesteld, dat de eerder bedoelde beperkingen – met name conflicthantering en het vermijden van zwaar tillen en frequent bukken- binnen de belasting van de door appellant uitgeoefende functie blijven. Bij besluit van 15 november 2004 (hierna het bestreden besluit ) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Namens appellant is beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Daarbij is een “arbeidspsychologisch advies naar de loopbaanmogelijkheden in reguliere arbeid dan wel in WSW- verband” van november 2004 van onder andere J.E.E.A. Mulder, psycholoog, in het geding gebracht; in dit rapport wordt gesteld dat voor appellant werk op de reguliere arbeidsmarkt niet tot de mogelijkheden behoort. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank – onder meer onder overweging dat het werk van appellant geen (zware) mentale belasting vereist - de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven. In hoger beroep zijn namens appellant voornamelijk de eerder aangevoerde grieven herhaald. De Raad oordeelt als volgt. Het hoger beroep slaagt niet. Ook de Raad heeft onvoldoende reden om aan te nemen dat, zoals appellant stelt, door de (bezwaar)verzekeringsartsen te weinig beperkingen in aanmerking zijn genomen. Het eerder genoemde bij de rechtbank overgelegde psychologische rapport – dat kennelijk is opgemaakt met het oog op de arbeidsmarktpositie van appellant- doet daar niet aan af, nu dit rapport niet is opgesteld om beperkingen vast te stellen aan de hand van krachtens de WAO geldende criteria. Dat appellant op medische gronden niet langer in staat is tot arbeid in het vrije bedrijf, kan de Raad niet aan deze rapportage ontlenen. In dat verband overweegt de Raad dat het psychologische rapport een inventarisatie bevat van de psychische constitutie van appellant, zoals deze reeds ruimschoots voor de wederinschakeling in het arbeidsproces als klasse-assistent bestond. Deze heeft hem niet verhinderd de werkzaamheden van klasse-assistent gedurende een zekere tijd te verrichten. Andere, medische gegevens die (voldoende) twijfel zouden kunnen wekken aan het oordeel van het Uwv heeft appellant niet in geding gebracht. Tevens is de Raad niet gebleken, dat de arbeidsdeskundigen een onjuist beeld van het eigen werk van appellant voor ogen hebben gehad. Het voorgaande betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en J. Riphagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, in het openbaar op 21 september 2007. (get.) D.J. van der Vos. A.C. Palmboom. MR