
Jurisprudentie
BB4470
Datum uitspraak2007-01-15
Datum gepubliceerd2007-09-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
ZaaknummersAWB 06-2718
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-09-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
ZaaknummersAWB 06-2718
Statusgepubliceerd
Indicatie
Wet arbeid vreemdelingen.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06/2718
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 januari 2007
in de zaak van:
[eiseres],
gevestigd te Beverwijk,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.G. Wieringa, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
verweerder,
gemachtigde: mr. L.H.J. Klokhuis werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werk-gelegenheid.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 oktober 2005 heeft verweerder op grond van artikel 19e, eerste lid, Wet arbeid vreemdelingen (Wav) eiseres een bestuurlijke boete opgelegd vanwege het tewerkstellen van een Irakese vreemdeling zonder dat eiseres in het bezit was van een tewerkstellingsvergunning.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 3 februari 2006 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 30 november 2006, alwaar eiseres is ver-schenen bij gemachtigde. Voorts is verschenen [X], vennoot van eiseres. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Namens verweerder is op 9 mei 2005 een controle uitgevoerd in de snackbar van ei-seres. Daarbij is een persoon van Irakese nationaliteit, genaam[A]] aangetroffen die - naar de mening van de controlerende ambtenaren - bezig was met het bereiden van maaltijden. Eiseres is niet in het bezit van een tewerkstellingsvergunning voor [A]. Met kennisgeving van 14 september 2005 is eiseres op de hoogte gesteld van het voornemen een bestuurlijke boete op te leggen. Bij brief van 4 oktober 2005 heeft eiseres inhoudelijk gereageerd. Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 24 oktober 2005 een bestuurlijke boete opgelegd van € 8.000,--. Verweerder heeft geen aanleiding gezien de opgelegde boete te herzien dan wel het boete-besluit in te trekken en heeft bij besluit van 24 november 2005 het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.2 De rechtbank overweegt als volgt.
2.3 In het eerste lid van artikel 2 Wav is bepaald dat het een werkgever verboden is een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning. Het niet naleven van het eerste lid van artikel 2 wordt ingevolge artikel 18 Wav aangemerkt als een beboetbaar feit.
2.4 Verweerder heeft zijn beleid ten aanzien van beboetbare feiten uitgewerkt in de "Beleidsregels boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen" (Stc. 24 december 2004, nr. 249). Als uitgangspunt worden de normbedragen gehanteerd die zijn neergelegd in de "Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wet arbeid vreemdelingen", een bijlage bij de Beleidsregels. Overtreding van artikel 2 Wav vermeldt een boetenorm-bedrag van € 8.000,-- .
2.5 In geschil is de vraag of eiseres [A] daadwerkelijk arbeid heeft laten verrichten in de zin van de Wav.
2.6 Uit het naar aanleiding van de Wav-controle op 9 mei 2005 in het restaurant van eiseres, door een aspirant van politie en twee buitengewoon opsporingsambtenaren op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal d.d. 10 mei 2005 blijkt - voor zover voor de beoordeling relevant - het volgende. "Nadat wij, verbalisanten, ons na het betreden van de snackbar hadden gelegitimeerd (...) zagen wij (...) dat er zich drie personen in het pand bevonden. Wij, verbalisanten zagen dat een persoon zich bezig hield met het opnemen van bestellingen en dat de andere twee personen in de keuken bezig waren met het bereidden van maaltijden. [...] De andere persoon die in de keuken aanwezig was kon niets aantonen waaruit zijn identiteit, nationaliteit en/of zijn verblijfsrechtelijke positie in Nederland kon blijken. [...] Met behulp van een tolk in de Arabische taal gaf de man te zijn. ====== [A]======= [...] van Iraakse nationaliteit."
2.7 Blijkens het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal d.d. 5 juli 2005 door twee in-specteurs van de Arbeidsinspectie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werk-gelegenheid heeft [X] verklaard dat hij [A] pas twee maanden kende. Voorts verklaarde hij blijkens dit proces-verbaal: "Omdat hij (lees: [A]) niet bij mij werkte, heb ik hem niet naar zijn identiteitspapieren gevraagd. Zijn intentie was de zaak te pachten en zodoende was hij aan het kijken hoe druk de zaak was. Hiertoe is hij meerdere malen in de zaak geweest. Op het moment van de controle waren wij samen net bezig met het bereiden van eten voor onszelf".
2.8 Op verzoek van de gemachtigde van eiseres heeft de rechtbank [b], [c], [d] en [X] ter zitting als getuigen onder ede gehoord. Blijkens het hieronder opgenomen proces-verbaal van de zitting hebben zij de volgende verklaringen afgelegd:
Ter zitting is de heer [b], geboren [datum] te Kaboel, Afghanistan, werknemer van [X] en wonende aan [woonplaats] als getuige gehoord. De heer [b] heeft het volgende verklaard: 'Ik verklaar de waarheid te vertellen en niets anders dan de waarheid zo waarlijk helpe mij Allah almachtig. Ik ben werkzaam als kok in de cafetaria [B]. Ik stond op 9 mei 2005 rond 7 uur 's avonds met [A] in het keukentje. Wij stonden met onze rug naar de deur. Ik was bezig met het bereiden van een maaltijd. [A] was gast. Hij was slechts aanwezig, omdat hij misschien de zaak wilde overnemen. [A] was absoluut niet bezig met het bereiden van een maaltijd. Mijn baas [X] was bezig met het helpen van de enige klant die op dat moment in de winkel was. Dat was [c]. Toen kwamen de controleurs.'
Ter zitting is de heer [c], gereedschapsmonteur, wonende aan de [adres] te Beverwijk als getuige gehoord. De heer [c] heeft het volgende verklaard:
'Ik verklaar de waarheid te vertellen en niets anders dan de waarheid zo waarlijk helpe mij God almachtig. Ik was op 9 mei 2005 rond 7 uur 's avonds aanwezig in de cafetaria om wat te bestellen. Ik kom daar regelmatig. Ik stond voor de vitrine en keek naar het keukentje. De heer [X] kwam naar me toe. Er stonden twee mannen in het keukentje. Zij stonden met hun rug naar de deur. De ene was [b]. De andere man kende ik niet. Dat bleek achteraf [A] te zijn. Ik heb niet waargenomen dat [A] in de keuken maaltijden stond te bereiden. Ik was de enige klant in de zaak. Tijdens het afrekenen kwamen de controleurs binnen. De heer [X] reikte mij mijn bestelling aan en ik vertrok huiswaarts.'
Ter zitting is [d], geboren [datum], zoon van [X], wonende aan [adres] als getuige gehoord. De heer [d] heeft het volgende verklaard:
'Ik verklaar de waarheid te vertellen en niets anders dan de waarheid zo waarlijk helpe mij God almachtig. Ik was op 9 mei 2005 ten tijde van de controle niet aan-wezig in de cafetaria. Ik ben [A] tegengekomen in het uitgaansleven. Hij was op zoek naar een inkomstenbron. Mijn vader wilde van de zaak af dus dat heb ik hem toen verteld. [A] bleek geïnteresseerd om de zaak over te nemen of te pachten. Vervolgens heb ik hem naar de zaak gestuurd om verder over deze kwestie met mijn vader te praten.'
Ter zitting is [X], geboren [datum], vennoot van [X], wonende aan [adres] als getuige gehoord. De heer [X] heeft het volgende verklaard:
'Ik verklaar de waarheid te vertellen en niets anders dan de waarheid zo waarlijk helpe mij God almachtig. Ik was op 9 mei 2005 ten tijde van de controle aanwezig in de cafetaria. De vorige vennoot is in 2003 weggegaan. Ben nu samen met mijn vrouw. Ik run de zaak alleen. Ik ben ziek en op. Daardoor kan ik vaak de zaak niet op tijd openen en moet ik de zaak ook eerder sluiten. Om 7 uur was ik samen met [b] en [A] in de keuken. [c] komt en ik ga hem helpen. Hij was de enige klant. [A] deed niets in de keuken. [b] deed het eten. [A] is totaal drie tot vier keer in de zaak geweest. Hij is alleen gekomen om te praten over de overname.'
2.9 De rechtbank constateert dat tegenover het proces-verbaal van de ambtenaren van politie van 10 mei 2005 een viertal verklaringen van getuigen staan. De rechtbank is van oordeel dat de afgelegde verklaringen van de getuigen ter zitting voldoende twijfels zaaien omtrent de juistheid van de enkele constatering van de controlerende ambtenaren, dat "de (andere) twee personen in de keuken bezig waren met het bereiden van maaltijden". Ten eerste moet worden vastgesteld dat alle - afzonderlijk van elkaar gehoorde - getuigen consistent en coherent hebben verklaard dat [A] geen arbeid heeft verricht op de bewuste avond van 9 mei 2005. Uit het proces-verbaal van de ambtenaren van politie blijkt niet duidelijk wat de ambtenaren exact hebben waargenomen, waarbij mede wordt betrokken dat evenmin uit dit proces-verbaal blijkt welke werkzaamheden [A] verrichtte en of er andere omstandigheden waren waaruit kan worden afgeleid (bijvoorbeeld het dragen van werkkleding) dat hij in het keukentje werkzaamheden verrichtte.
Voorts wordt het -gelijk de gemachtigde van eiseres ter zitting heeft betoogd- onaannemelijk geacht dat, nu slechts [c] ten tijde van de controle de enige klant in de cafetaria was, twee personen bezig waren met het bereiden van maaltijden. Voor zover het er voor zou moeten worden gehouden, gelijk [X] blijkens het proces-verbaal d.d. 5 juli 2005 heeft verklaard dat men net bezig was met het bereiden van een maaltijd voor 'onszelf', ziet de rechtank hierin geen reden om -bezien in het licht van beide processen-verbaal en de getuigen-verklaringen- daaraan de conclusie te verbinden dat dus ook [A] in de keuken aan het werk was. Daar komt bij dat uit ter zitting overgelegde foto's en de daarbij gegeven toelichting het niet onaannemelijk voorkomt dat men weinig zicht heeft op hetgeen zich exact in de keuken afspeelt indien men zich in het klantengedeelte van de cafetaria bevindt. Voorts stonden, blijkens de getuigenverklaring van [b], laatstgenoemde en [A] ten tijde van de controle met hun rug naar de deur, die de keuken met het klantengedeelte verbindt, waardoor het voorstelbaar is dat het zicht op hetgeen zich feitelijk in de keuken afspeelde, nog verder werd belemmerd.
2.10 Bij deze stand van zaken is onvoldoende aannemelijk geworden dat [A] ten behoeve van eiseres werkzaamheden verrichtte in de zin van de Wav. Verweerder heeft het proces-verbaal van bevindingen van 10 mei 2005, gezien de inhoud van de ter zitting afgelegde getuigenverklaringen, niet zonder meer aan zijn besluitvorming ten grond-slag mogen leggen. In zoverre bevat het bestreden besluit derhalve een motiverings-gebrek en zal de rechtbank dit besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. Tot slot bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 3 februari 2006;
3.3 veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644,-- te betalen door verweerder aan de eiseres;
3.4 wijst het meer of anders gevorderde af;
3.5 gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 141,-- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Medze, rechter, en op 15 januari 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J. Poggemeier, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.