
Jurisprudentie
BB4461
Datum uitspraak2007-06-28
Datum gepubliceerd2007-09-27
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersR200601257
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-09-27
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersR200601257
Statusgepubliceerd
Indicatie
Hoofdverblijf- wijziging hoofdverblijf om omgang van het kind met beide ouders veilig te stellen.
Uitspraak
MV
28 juni 2007
Sector civiel recht
Rekestnummer R200601257
Zaaknummer eerste aanleg 103798/ S-RK 05-951
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Beschikking
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats], België,
appellant,
de vader,
procureur: mr. Ph.C.M. van der Ven,
t e g e n
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
de moeder,
procureur: mr. J.E. Lenglet.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Maastricht van 4 oktober 2006, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 3 november 2006, heeft de vader verzocht voornoemde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen:
primair: -dat het hoofdverblijf van [minderjarige zoon] zowel bij de vader als bij de moeder zal zijn, onder bepaling dat [minderjarige zoon] de volle week om en om van maandag tot en met zondag afwisselend bij de vader en de week erna bij de moeder zal verblijven;
alsmede dat de omgang naast de reguliere weken tussen de vader en [minderjarige zoon] ook zal plaatsvinden:
- op de even verjaardagen van [minderjarige zoon] bij de vader van 9.00 uur tot 19.00 uur;
- jaarlijks 7 dagen extra rond 27 augustus, de verjaardag van de vader, te weten drie dagen van te voren en vier dagen erna;
- op vaderdag;
- de helft van de christelijke feestdagen, telkens van 9.00 uur eerste dag tot 19.00 uur laatste dag, zijnde telkens de eerste helft van: Carnavalszondag, -maandag, -dinsdag, aswoensdag, eerste en tweede Paasdag, Hemelvaartsweekend, eerste en tweede Pinksterdag, Allerheiligen, sinterklaas, eerste en tweede Kerstdag, oudejaarsdag en nieuwjaarsdag;
alsmede de helft van de vakanties, zijnde telkens de eerste helft van de krokusvakanties, de meivakantie, de zomervakantie, de herfstvakantie en de kerstvakantie;
alsmede telkens van 9.00 uur tot 19.00 uur op de verjaardagen van de familie van de vader (de ouders van de vader, de grootouders van de vader, zijn twee broers en zus, drie aangehuwden, negen neven en nichten);
indien het hoofdverblijf van [minderjarige zoon] bij de moeder zal zijn:
subsidiair: -wekelijks van donderdagochtend 11.00 uur tot zondag 18.00 uur waarbij de vader [minderjarige zoon] op donderdagochtend van de crèche ophaalt; op de verjaardagen van de familie van de vader van 9.00 uur tot 19.00 uur (de ouders van de vader, twee grootouders van de vader, zijn twee broers en zus, drie aangehuwden, negen neven en nichten);
alsmede de even verjaardagen van [minderjarige zoon] van 9.00 uur tot 19.00 uur;
alsmede rond de verjaardag van de vader, jaarlijks 27 augustus, te weten drie dagen van te voren en vier dagen erna; alsmede op vaderdag;
alsmede de helft van de christelijke feestdagen telkens van 9.00 uur eerste dag tot 19.00 uur laatste dag, zijnde telkens de eerste helft van: Carnavalszondag, -maandag, -dinsdag, aswoensdag, eerste en tweede Paasdag, Hemelvaarts-weekend, eerste en tweede Pinksterdag, Allerheiligen, sinterklaas, eerste en tweede Kerstdag, oudejaarsdag en nieuwjaarsdag;
alsmede de helft van de vakanties, zijnde telkens de eerste helft van de krokusvakanties, de meivakantie, de zomervakantie, de herfstvakantie en de kerstvakantie.
2.2. Bij verweerschrift tevens incidenteel appelschrift, ingekomen ter griffie op 23 november 2006, heeft de moeder verzocht het primaire verzoek van de vader tot wijziging van het hoofdverblijf en uitbreiding van de omgangsregeling af te wijzen, almede het subsidiair geformuleerde verzoek tot wijziging c.q. uitbreiding van de omgangsregeling, en voornoemde beschikking te vernietigen en de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige zoon] aldus vast te stellen, dat de vader met [minderjarige zoon] omgang zal kunnen hebben wekelijks van donderdag 9.00 uur tot vrijdag 17.00 uur en gedurende één week in augustus.
2.3. Bij verweerschrift op het incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 20 december 2006, heeft de vader verzocht het incidentele appel van de moeder af te wijzen als ongegrond.
2.4. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 januari 2007. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. G.M.J. Diederen;
- de moeder, bijgestaan door mr. J.W.H. Kempen.
Voorts is ter zitting verschenen en gehoord:
- mevrouw I. Pijls, namens de Raad voor de Kinderbescherming, hierna: de raad
2.5. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties, overgelegd bij het beroepschrift, het verweerschrift en het verweerschrift in het incidenteel appel;
- het rapport van de raad van 27 april 2006;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 20 september 2006;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de vader van 26 april 2007;
- de brief met bijlagen van de procureur van de vader van 30 mei 2007.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift en het incidenteel beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1. Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van partijen is geboren de thans nog minderjarige [minderjarige zoon] , geboren te [geboorteplaats] (België) op [geboortejaar].
4.1.2. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Maastricht bepaald dat het hoofdverblijf van [minderjarige zoon] bij de moeder zal zijn en heeft de rechtbank een omgangsregeling tussen [minderjarige zoon] en de vader vastgesteld.
4.1.3. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat, gelet op de verklaringen van partijen en het advies van de raad en gelet op de inhoud van de overgelegde stukken, het in het belang van [minderjarige zoon] is dat hij zijn hoofdverblijf bij de moeder zal hebben. De rechtbank is voorts van oordeel dat handhaving van de huidige omgangsregeling -twee overnachtingen per week- het meest in het belang van [minderjarige zoon] is en heeft dienovereenkomstig beslist. De ouder waar het kind tijdens deze wekelijkse omgang naartoe gaat, neemt het vervoer voor zijn rekening (haalplicht). Ten aanzien van de overige contacten, de verjaardagen en feestdagen, overweegt de rechtbank dat de door de raad geadviseerde regeling een basis- regeling is en partijen hier - in onderling overleg- nadere invulling aan moeten geven. Om te voorkomen dat de overdracht- momenten te veel onrust veroorzaken acht de rechtbank het in het belang van [minderjarige zoon] om de omgang tijdens de verjaardagen te beperken. De contacten zullen in aantal worden beperkt, maar in duur worden verlengd. De vader kan samen met [minderjarige zoon] de verjaardagen bezoeken van de helft van zijn familieleden. Hij zal [minderjarige zoon] daartoe om 10.00 uur bij de moeder halen en om 18.00 uur terugbrengen. Aan het begin van elk jaar zal de vader aan de moeder opgave doen van het aantal verjaardagen en van de concrete data.
4.2. De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en komt hiervan in hoger beroep.
4.2.1. De vader heeft in het beroepschrift het volgende aangevoerd.
De vader stelt het belang van [minderjarige zoon] voorop en houdt daarbij steeds rekening met de belangen en wensen van de moeder. De vader is niet haatdragend jegens de moeder, maar ervaart dat de moeder dat wel jegens de vader is. De vader spreekt steeds positief over de moeder, hij erkent en waardeert haar als moeder van [minderjarige zoon]. De vader wijst erop dat de vader en de moeder uitdrukkelijk co-ouderschap met elkaar hebben afgesproken.
Tijdens de laatste zitting heeft de vader niet verklaard dat hij zich conformeert aan het advies van de raad. Ter zitting heeft de vader naast de normale bezoekregeling ook de verjaardagen, feestdagen en de helft van de vakanties gevraagd en dat is gedeeltelijk door de rechtbank vergeten. De vader kan zich conformeren aan de door de rechtbank en de raad voorgestelde haalplicht. Voorts stelt de vader dat hij een zeer goede en bezorgde vader voor [minderjarige zoon] is en dat, om iedere discussie met de moeder uit te sluiten, het het meest optimale en in het belang van [minderjarige zoon] is dat co-ouderschap wordt uitgesproken, in die zin dat [minderjarige zoon] om de week van maandag tot en met zondag en de helft van de vakanties, de helft van de christelijke feestdagen en de genoemde verjaardagen bij de vader respectievelijk bij de moeder zal zijn. Subsidiair is de vader van mening dat de bezoekregeling in het belang van [minderjarige zoon] dient te worden uitgebreid. De moeder is immers niet flexibel; bij de geringste discussie geeft zij aan dat zij niet tot normaal overleg met de vader bereid is en de moeder denkt dan alleen aan zichzelf en niet aan [minderjarige zoon] en de vader.
4.2.2. De moeder heeft in het verweerschrift het volgende aangevoerd.
De moeder betwist met klem dat partijen uitdrukkelijk co-ouderschap met elkaar zouden hebben afgesproken. De communicatie tussen partijen is dermate slecht, dat co-ouderschap niet in het belang van [minderjarige zoon] is. De vader geeft de slechte verstandhouding tussen partijen zelf aan door te stellen dat hij een betere opvoeder voor [minderjarige zoon] is dan de moeder en dat hij zou ervaren dat de moeder haatdragend jegens hem is.
De moeder is van mening dat een wijziging van het hoofdverblijf niet in het belang is van [minderjarige zoon], die nu immers zo’n anderhalf jaar reeds zijn hoofdverblijf bij de moeder heeft. Volgens de moeder is het voor [minderjarige zoon] van belang dat hij een rustpunt heeft. De moeder merkt dat [minderjarige zoon] na de omgangsregeling vaak erg moe en koortsig is. De door de vader aan zijn primaire verzoek tot wijziging van het hoofdverblijf gekoppelde omgangsregeling acht de moeder ook niet in het belang van [minderjarige zoon], die op deze wijze geen rust krijgt vanwege de zeer intensieve omgangsregeling die de vader voorstelt en die niet in het belang van [minderjarige zoon] lijkt.
Zoals de moeder bij herhaling naar voren heeft gebracht, is die regeling te belastend voor [minderjarige zoon]. Ook het subsidiair geformuleerde verzoek tot uitbreiding van de omgangsregeling acht de moeder niet in het belang van het kind.
4.2.3. Ter zitting heeft de vader het volgende aangevoerd.
De vader wil op een normale wijze met de moeder communiceren, maar de moeder benadert alles negatief. De vader geeft aan dat hij beseft dat hij niet foutloos is, maar dat de moeder altijd strijd zoekt. Het is in het belang van [minderjarige zoon] dat hij omgang heeft met de vader; dat wordt nu tegengehouden door de onwil van de moeder. De vader is van mening dat co-ouderschap de beste oplossing is; zodoende wordt iedere vorm van discussie voor de toekomst geblokkeerd. In het verleden heeft de vader al mediation voorgesteld om in het belang van [minderjarige zoon] een verbetering van de situatie bewerkstelligen.
4.2.4. Ter zitting heeft de moeder verklaard dat zij op dit moment niet meer bij haar ouders woont. De moeder ervaart de vader als dominant; hij heeft een overheersend karakter. De vader probeert steeds weer de discussie aan te gaan, de moeder heeft angst voor de vader, welke angst wordt veroorzaakt door zijn onvoorspelbare gedrag. De moeder heeft geen vertrouwen in de vader.
De moeder erkent dat de vader recht heeft op omgang, maar is van mening dat deze niet zo uitgebreid dient te zijn. [minderjarige zoon] is na de omgang doodmoe en vertoont ander gedrag dan normaal.
4.2.5. Ter zitting heeft de raad het volgende naar voren gebracht.
Het is in het belang van [minderjarige zoon] dat hij één thuisbasis heeft en omgang met de andere ouder. De raad heeft destijds geadviseerd het hoofdverblijf bij de moeder te houden, omdat voortzetting van de toenmalige situatie het meest in het belang van [minderjarige zoon] leek.
Beide ouders hebben goede intenties. Er is sprake van strijd op partnerniveau. Dat moet worden aangepakt en de communicatie tussen de ouders moet verbeterd worden, bijvoorbeeld door middel van een ouderschapscursus of mediation.
4.2.6. Ter zitting heeft het hof partijen gewezen op de mogelijkheid van mediation. Nadat partijen in de gelegenheid zijn gesteld zich over deze mogelijkheid te beraden, zijn zij overeengekomen een mediationtraject in te gaan, waarop het hof heeft bepaald dat de behandeling van de zaak voor 4 maanden pro forma zal worden aangehouden.
4.2.7. Bij brieven van 26 april 2007 en 30 mei 2007 is het hof medegedeeld dat de mediation niet tot enig resultaat heeft geleid, zodat het hof thans dient te beslissen over het hoofdverblijf van [minderjarige zoon] en een omgangsregeling met [minderjarige zoon]. De vader heeft bij voornoemde brief van 26 april 2007 eveneens zijn primaire verzoek gewijzigd, in die zin dat de vader verzoekt dat het hoofdverblijf van [minderjarige zoon] voortaan bij de vader zal zijn, met vaststelling van een omgangsregeling ten behoeve van beide ouders.
4.3. Het hof overweegt als volgt.
4.3.1. Uit de stukken en uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, is het hof gebleken dat [minderjarige zoon] sinds het uiteengaan van partijen op 28 mei 2005 zijn hoofdverblijf bij de moeder heeft.
4.3.2. Het hof is van oordeel dat van de ouder die de dagelijkse verzorging en opvoeding van het kind draagt in beginsel ook het loyaal meewerken aan de uitvoering van een omgangsregeling met de andere ouder kan worden gevergd.
Het stelselmatig frustreren van de uitvoering van een omgangsregeling waardoor (jonge) kinderen in feite worden afgehouden van contact met de andere ouder -in welk geval de ouder die belast is met de dagelijkse verzorging en opvoeding van de kinderen niet in hun belang optreedt- kan reden zijn voor een wijziging van het hoofdverblijf.
4.3.3. Het hof ziet in de zeer slechte communicatie, de verstoorde verhoudingen tussen de ouders en hun daaruit vloeiende strijd, en in de omstandigheid dat de omgang tussen de vader en [minderjarige zoon] in het verleden niet regelmatig en flexibel is verlopen, aanleiding het hoofdverblijf van [minderjarige zoon] voortaan bij de vader te bepalen.
4.3.4. Het hof overweegt hiertoe dat zowel de moeder als de vader erg betrokken is op [minderjarige zoon]. Echter, hoewel niet ter discussie staat dat de moeder een goede moeder voor [minderjarige zoon] is, vraagt het hof zich af of de moeder zich in haar strijd met de vader om [minderjarige zoon] wel voldoende laat leiden door het belang van [minderjarige zoon]. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de moeder zich uitermate star opstelt en dat zowel ter zitting als gedurende het mediationtraject is gebleken dat de moeder op geen enkele wijze bereid is de zorg voor [minderjarige zoon] te delen, hetgeen eveneens onweersproken is gesteld in de brief van de advocaat van de vader van 26 april 2007.
Voorts neemt het hof in aanmerking dat het er sterk op lijkt dat de moeder zoveel mogelijk heeft geprobeerd en nog steeds probeert, gelet op haar verzoek in appel, de vader uit het leven van [minderjarige zoon] te weren door de omgang tussen hem en [minderjarige zoon] te frustreren en tenslotte dat zij zich geen enkele moeite troost om de communicatie tussen haar en de vader op een aanvaardbaar niveau te brengen, zodat de aanmerkelijke kans bestaat dat [minderjarige zoon] in de nabije toekomst in een (ernstig) loyaliteitsconflict komt te verkeren.
4.3.5. De vader lijkt, in tegenstelling tot de moeder, wel oog te hebben voor de belangen van [minderjarige zoon] en hij lijkt meer in staat de moeder een plek in het leven van [minderjarige zoon] te geven dan andersom. Zo verzoekt hij een ruime omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige zoon], onder meer inhoudende dat de moeder en [minderjarige zoon] om de week een volle week omgang met elkaar hebben. Hiermee komt de vader tegemoet aan de wens van de moeder om toch zoveel mogelijk tijd te kunnen doorbrengen met [minderjarige zoon]. In de situatie waarin [minderjarige zoon] zijn hoofdverblijf bij de moeder heeft is het, gelet op de voorgeschiedenis, maar zeer de vraag of [minderjarige zoon] veelvuldig en voldoende vrijelijk contact zou hebben met de vader.
4.3.6. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat een hoofdverblijf van [minderjarige zoon] bij de vader het meest tegemoetkomt aan het belang van [minderjarige zoon].
Deze oplossing garandeert zoveel mogelijk dat [minderjarige zoon] zowel met de vader als met de moeder voldoende contact heeft en houdt. Het hof zal dan ook dienovereenkomstig beslissen.
4.3.7. Het verzoek van de vader, voor zover dat betrekking heeft op de verjaardagen van familieleden, wordt afgewezen nu het belang van [minderjarige zoon] bij regelmaat en duidelijkheid zich verzet tegen toewijzing van het verzoek. Dit laat overigens onverlet dat partijen de aanwezigheid van [minderjarige zoon] bij verjaardagen van familieleden in goed onderling overleg kunnen regelen.
5. De beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Maastricht van 4 oktober 2006;
en inzoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat het hoofdverblijf van de minderjarige: [minderjarige zoon] , geboren te [geboorteplaats] (België) op [geboortejaar], bij de vader zal zijn;
stelt een omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige zoon] vast in die zin dat de moeder gerechtigd is tot omgang:
- om de week een volle week (van maandag tot en met zondag);
bepaalt dat [minderjarige zoon] zal verblijven:
- op de verjaardagen van [minderjarige zoon] in de even jaren bij de vader en in de oneven jaren bij de moeder, van 9.00 uur tot 19.00 uur;
- op de verjaardag van de vader bij de vader en op de verjaardag van de moeder bij de moeder;
- op vaderdag bij de vader en op moederdag bij de moeder;
- de helft van de christelijke feestdagen -telkens van 9.00 uur eerste dag tot 19.00 uur laatste dag -zijnde telkens de eerste helft van: carnavalszondag, -maandag, -dinsdag, aswoensdag, eerste en tweede Paasdag, Hemelvaartsweekend, eerste en tweede Pinksterdag, Allerheiligen, sinterklaas, eerste en tweede Kerstdag, oudejaarsdag en nieuwjaarsdag - bij de vader en de tweede helft bij de moeder; alsmede de helft van de vakanties, zijnde telkens de eerste helft van de krokusvakanties, de meivakantie, de zomervakantie, de herfstvakantie en de kerstvakantie, bij de vader en de tweede helft bij de moeder.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Gründemann, Bijleveld-van der Slikke en Raab en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 28 juni 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.