Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4434

Datum uitspraak2007-09-17
Datum gepubliceerd2007-10-01
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200702731/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Mvv-vereiste / verblijfsvergunning regulier buiten schuld / erkend vluchteling / scheiding asiel en regulier
Voor de omstandigheden die er aan in de weg staan dat hij zich wendt tot de autoriteiten van zijn land van herkomst, heeft de vreemdeling erop gewezen dat hij door Roemenië als vluchteling is erkend. Die omstandigheden zijn asielgerelateerd. Door te overwegen dat, nu de vreemdeling een erkend vluchteling is, niet van hem kan worden gevergd met het oog op zijn aanvraag om een verblijfsvergunning regulier contact op te nemen met de diplomatieke vertegenwoordiging van zijn land van herkomst, heeft de rechtbank niet onderkend dat de strikte scheiding tussen asiel en regulier die volgt uit de systematiek van de Vw 2000, meebrengt dat de gestelde asielgerelateerde beletselen geen rol kunnen spelen bij de beoordeling van de door de vreemdeling ingediende aanvraag. Die omstandigheden kunnen, zoals de staatssecretaris terecht heeft opgemerkt, aan de orde komen bij een eventuele opvolgende asielaanvraag. Bij de beoordeling van een zodanige aanvraag kan tevens worden betrokken dat de vreemdeling in Roemenië als vluchteling is erkend doch door dat land wegens het verstrijken van de geldigheidsduur van zijn documenten niet wordt teruggenomen.


Uitspraak

200702731/1. Datum uitspraak: 17 september 2007 RAAD VAN STATE AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: de Staatssecretaris van Justitie, appellant, tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/14545 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 15 maart 2007 in het geding tussen: [de vreemdeling], en appellant. 1. Procesverloop Bij besluit van 15 september 2003 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Bij besluit van 27 februari 2006 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 15 maart 2007, verzonden op 21 maart 2007, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat appellant (hierna: de staatssecretaris) een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 18 april 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 4 mei 2007 heeft de vreemdeling een nader stuk ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, nu de vreemdeling in Roemenië reeds is erkend als vluchteling en de minister om die reden een eerdere aanvraag van hem om toelating als vluchteling heeft afgewezen, geen sprake is van asielgerelateerde gronden waarvoor een asielaanvraag in de rede ligt en van de vreemdeling niet kan worden gevergd in het kader van zijn verzoek om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken' aan het vereiste als bedoeld in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) te voldoen. De staatssecretaris betoogt hiertoe dat de rechtbank aldus is voorbijgegaan aan de strikte scheiding tussen asiel en regulier zoals die volgt uit de Vw 2000 en heeft miskend dat de omstandigheid dat de vreemdeling in Roemenië als vluchteling is erkend gelet op de aard van de onderhavige procedure niet wegneemt dat hij niet voldoet aan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder w, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000). 2.1.1. Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14, worden afgewezen, indien de desbetreffende vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel, waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. Ingevolge artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder w, van het Vb 2000 houdt de in artikel 14, tweede lid, van de wet bedoelde beperking verband met verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken. Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, van het Vb 2000 wordt de aanvraag tot het verlenen van een vergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14, afgewezen, indien de desbetreffende vreemdeling niet over een geldige mvv beschikt. Ingevolge het vierde lid kan de minister het eerste lid buiten toepassing laten, voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel tot een onbillijkheid van overwegende aard zal leiden. 2.1.2. Blijkens paragraaf C2/8.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000), ten tijde van belang, is het uitgangspunt van het gevoerde beleid inzake vreemdelingen die buiten hun schuld niet kunnen vertrekken dat in beginsel alle vreemdelingen kunnen terugkeren naar hun land van herkomst. Desalniettemin kunnen zich bijzondere situaties voordoen waarin een vreemdeling buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken omdat hij de benodigde reisdocumenten niet kan bemachtigen, terwijl er geen twijfel bestaat omtrent de door hem verstrekte gegevens over zijn identiteit en nationaliteit. Blijkens paragraaf C2/8.3 van de Vc 2000, ten tijde van belang, komt de vreemdeling op de voet van dit beleid in aanmerking voor verblijf als cumulatief wordt voldaan aan de nader in deze paragraaf vermelde voorwaarden. Een van die voorwaarden is dat betrokkene zich aantoonbaar heeft gewend tot de vertegenwoordiging van het land of de landen waarvan hij de nationaliteit heeft, dan wel van het land of de landen waar hij als staatloze vreemdeling eerder zijn gewone verblijfplaats had, en/of van andere landen waarvan op basis van het geheel van feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat de vreemdeling aldaar de toegang zal worden verleend. Blijkens paragraaf C2/8.6 van de Vc 2000, ten tijde van belang, wordt de betrokken vreemdeling vrijgesteld van het vereiste in het bezit te zijn van een geldige mvv, indien hij voldoet aan alle voorwaarden voor verlening van voormelde verblijfsvergunning. Blijkens paragraaf B1/2.2.1 van de Vc 2000, ten tijde van belang, is er in ieder geval geen sprake van een zeer bijzonder geval als bedoeld in artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 indien de betrokkene slechts asielgerelateerde gronden aanvoert. Daaraan is toegevoegd dat dergelijke gronden alleen in het kader van een asielaanvraag worden beoordeeld. 2.1.3. Voor de omstandigheden die er aan in de weg staan dat hij zich wendt tot de autoriteiten van zijn land van herkomst, heeft de vreemdeling erop gewezen dat hij door Roemenië als vluchteling is erkend. Die omstandigheden zijn asielgerelateerd. Door te overwegen dat, nu de vreemdeling een erkend vluchteling is, niet van hem kan worden gevergd met het oog op zijn aanvraag om een verblijfsvergunning regulier contact op te nemen met de diplomatieke vertegenwoordiging van zijn land van herkomst, heeft de rechtbank niet onderkend dat de strikte scheiding tussen asiel en regulier die volgt uit de systematiek van de Vw 2000, meebrengt dat de gestelde asielgerelateerde beletselen geen rol kunnen spelen bij de beoordeling van de door de vreemdeling ingediende aanvraag. Die omstandigheden kunnen, zoals de staatssecretaris terecht heeft opgemerkt, aan de orde komen bij een eventuele opvolgende asielaanvraag. Bij de beoordeling van een zodanige aanvraag kan tevens worden betrokken dat de vreemdeling in Roemenië als vluchteling is erkend doch door dat land wegens het verstrijken van de geldigheidsduur van zijn documenten niet wordt teruggenomen. Nu vaststaat dat de vreemdeling niet heeft voldaan aan voormelde in paragraaf C2/8.3 van de Vc 2000 gestelde voorwaarde, zodat hij niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier omdat hij buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken en de omstandigheden op grond waarvan hij stelt dat van hem niet kan worden verlangd te voldoen aan het mvv-vereiste asielgerelateerd zijn, bestaat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, geen grond voor het oordeel dat de minister zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat hem het ontbreken van een mvv niet tegen te werpen. De grief slaagt. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, nu uit het vorenoverwogene voortvloeit dat de voorgedragen beroepsgronden geen aanleiding geven tot een ander oordeel, het beroep van de vreemdeling alsnog ongegrond verklaren. 2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 15 maart 2007 in zaak no. AWB 06/14545; III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat. w.g. Lubberdink Voorzitter w.g. De Vink ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2007 154-523. Verzonden: 17 september 2007 Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze, mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak