
Jurisprudentie
BB4387
Datum uitspraak2007-09-11
Datum gepubliceerd2007-09-26
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC0600456
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-09-26
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC0600456
Statusgepubliceerd
Indicatie
Het rechtsmiddel van herroeping heeft, gelet op de formulering van de desbetreffende bepalingen (Boek 1, Titel 10 Rv) betrekking op de consequenties van het handelen en nalaten van een procespartij. Het gaat uitsluitend om wat zich heeft afgespeeld tijdens een procedure die inmiddels is afgerond.
In de onderhavige procedure is vanaf de aanvang de curator de wederpartij van [appellante] geweest. De procedure heeft betrekking op een beslissing van de curator in het faillissement en niet op [bedrijf 2]. De processuele wederpartij van [appellante] is daarmee niet de failliete rechtspersoon geweest, maar uitsluitend de curator. Dit brengt mee dat uitsluitend het eventuele achterhouden van het stuk door de curator aan de orde is.
De vraag is vervolgens of gezegd kan worden dat de curator het stuk in de procedure heeft achtergehouden. Voor een bevestigend antwoord op deze vraag is vereist dat de curator over het stuk beschikte en ten minste dat hij van bestaan ervan op de hoogte was. Met betrekking tot zowel het één als het ander houden de stellingen van [appellante] welbeschouwd niet meer in dan dat de curator ervan op de hoogte moest zijn omdat het een document van de failliete vennootschap betreft. Dit laatste biedt evenwel geen toereikende onderbouwing voor de stellingen van [appellante] op dit punt. Van een curator mag weliswaar verwacht worden dat hij op de hoogte is van het bestaan en de inhoud van relevante documenten met betrekking tot de failliete (rechts)persoon waarvan hij de curator is, maar of hij ook daadwerkelijk op de hoogte is van een bepaald document is afhankelijk van de informatie waarover hij beschikt of kan beschikken. Door [appellante] zijn geen concrete feiten of omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat de curator op de hoogte was (of zelfs maar behoorde te zijn) van de aandeelhoudersvergadering van 11 mei 1983 en/of van de notulen daarvan. Dit brengt mee dat reeds om deze reden niet gezegd kan worden dat de curator in de procedure tegen de vof het stuk waar [appellante] zich op beroept, heeft achtergehouden.
De consequentie hiervan is dat de vordering tot herroeping niet voor toewijzing in aanmerking komt
Uitspraak
typ. NJ
rolnr. C0600456/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
vijfde kamer, van 11 september 2007,
gewezen in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [APPELLANTE],
gevestigd te [plaats],
als rechtsopvolger van de vennootschap onder firma [BEDRIJF 1],
eiseres tot herroeping bij exploot van
dagvaarding van 14 maart 2006,
verder: [appellante],
procureur: mr. J.M. Jonkergouw,
tegen:
[CURATOR], in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [BEDRIJF 2] te [plaats],
kantoorhoudende te [plaats],
gedaagde bij gemeld exploot,
verder: de curator,
procureur: mr. J.E. Benner,
op de vordering tot herroeping van het door dit hof op 3 oktober 2002 onder rolnummer C9901060/BR gewezen eindarrest tussen de vennootschap onder firma [bedrijf 1] als appellante en de curator als geïntimeerde.
1. Het arrest van 3 oktober 2002
1.1 In de procedure die heeft geleid tot dit arrest heeft de vennootschap onder firma [bedrijf 1] (verder: de vof) gevorderd, kort gezegd, veroordeling van de curator om de vof in het faillissement van [bedrijf 2] toe te laten als crediteur met preferentie als separatist en voor zover de opbrengst van de verpande zaken dat niet toelaat als concurrent crediteur.
1.2 De rechtbank heeft de vordering van de vof bij vonnis van 8 juni 1999 afgewezen. De vof is hiertegen in hoger beroep gekomen. Het hof heeft het vonnis bij het arrest van 3 oktober 2002 bekrachtigd. De vof heeft daarop beroep in cassatie ingesteld, dat door de Hoge Raad bij arrest van 16 december 2005 is verworpen.
2. De vordering tot herroeping
2.1 [appellante] heeft, als rechtsopvolger van de vof, bij dagvaarding van 14 maart 2006 onder overlegging van drie producties ingevolge artikel 382 sub c Rv de herroeping van het arrest van 3 oktober 2002 gevorderd. Bij conclusie van eis inzake herroeping heeft [appellante] de vordering onder overlegging van één productie nader toegelicht.
2.2 De curator heeft bij conclusie van antwoord verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellante] althans afwijzing van haar vordering, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding, uitvoerbaar bij voorraad.
2.3 [appellante] heeft gerepliceerd en de curator heeft gedupliceerd. [appellante] heeft onder overlegging van drie producties een akte genomen en de curator onder overlegging van één productie een antwoordakte.
2.4 Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De beoordeling
3.1 Ingevolge artikel 382 Rv kan een vonnis (arrest) dat in kracht van gewijsde is gegaan op vordering van een partij worden herroepen indien:
a. het berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd;
b. het berust op stukken, waarvan de valsheid na het vonnis (arrest) is erkend of bij gewijsde is vastgesteld, of
c. de partij na het vonnis (arrest) stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen die door toedoen van de wederpartij waren achtergehouden.
3.2 [appellante] legt aan haar vordering tot herroeping ten grondslag dat ten aanzien van het arrest van 3 oktober 2002 sprake is van grond c. (herroepingsdagvaarding punt 9). Hiertoe voert [appellante] aan dat zij op 30 september 2004 bekend geworden is met de notulen van een aandeelhoudersvergadering op 11 mei 1983 van [bedrijf 3], later genaamd [bedrijf 2] (prod. 2 herroepingsdagvaarding).
3.3 Volgens [appellante] blijkt uit dit stuk dat ook in geval van tegenstrijdig belang [persoon 1] is aangewezen om die vennootschap te vertegenwoordigen, terwijl het hof heeft aangenomen dat hij daartoe niet was aangewezen door de algemene vergadering van aandeelhouders. Dit stuk is destijds alleen aan [persoon 2] afgegeven en aldus door toedoen van de wederpartij achtergehouden. [persoon 2] dient in dit verband in redelijkheid met de wederpartij gelijkgesteld te worden, aldus [appellante]. Daarnaast moet het stuk in het bezit van de wederpartij zijn omdat het in de administratie van de wederpartij moet zijn opgenomen.
3.4 De curator betwist dat hij over het stuk beschikt of ooit heeft beschikt. Volgens hem blijkt dat ook uit de stellingen van [appellante], nu die stelt dat het alleen aan [persoon 2] is meegegeven en deze het eerst op 30 september 2004 aan [appellante] bekend heeft gemaakt. De curator betwist verder dat [persoon 2] met 'de wederpartij' gelijkgesteld kan worden, dat op 11 mei 1983 de gestelde aandeelhoudersvergadering heeft plaatsgevonden en dat bij die gelegenheid de gestelde besluiten zijn genomen. Verder wijst hij erop dat [persoon 1] bestuurder en enig aandeelhouder is van [appellante] en blijkens de notulen ook bestuurder en aandeelhouder was van [bedrijf 3] zodat [appellante], althans haar rechtsvoorgangster de vof, via haar bestuurder [persoon 1] reeds in 1983 en in ieder geval ten tijde van de procedure met de curator met de inhoud van de notulen op de hoogte was. Het gestelde niet eerder bekend zijn met het stuk heeft [appellante] aan zichzelf te wijten. Ook betwist de curator dat het stuk van beslissende aard is als bedoeld in artikel 382 sub c Rv.
3.5 [appellante] betwist op haar beurt een en ander. Volgens [appellante] is niet de curator maar de failliet hier als wederpartij de handelende rechtspersoon. Aan [persoon 2] is alleen een kopie van de notulen verstrekt, zodat het origineel zich in de administratie moet bevinden. Voor het aannemen van kennis van de ene rechtspersoon bij de andere rechtspersoon met dezelfde bestuurder/aandeelhouder is een expliciete kennisgeving vereist, aldus [appellante].
3.6 Het hof overweegt het volgende. Op grond van artikel 383 lid 1 Rv dient een vordering tot herroeping ingesteld te worden binnen drie maanden nadat de grond voor herroeping is ontstaan en de eiser daarmee bekend is geworden. Deze termijn vang niet aan dan nadat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. In dit geval dateert het arrest van de Hoge Raad van 16 december 2005, zodat eerst daarna de termijn van drie maanden is aangevangen. Deze termijn was op 14 maart 2006 nog niet verstreken, zodat [appellante] haar eis tot herroeping tijdig heeft ingesteld. Door de curator is niet betwist dat [appellante] daartoe als rechtsopvolger van de vof bevoegd is.
3.7 Het stuk dat [appellante] als notulen van een aandeelhoudersvergadering van 11 mei 1983 van [bedrijf 3] heeft overgelegd, vermeldt als aanwezigen de voorzitter [persoon 1] en de secretaris [persoon 2] en houdt als met algemene stemmen genomen besluiten in:
"1 De [persoon 2], die per heden uittreedt als directeur van [bedrijf 3], wordt volledig gedechargeerd voor zijn handelingen als bestuurder van de vennootschap.
2 Als overblijvend directeur krijgt de [persoon 1] hierbij volledige volmacht als enig bestuurder en wordt hij tevens aangewezen om de vennootschap voortaan ook te vertegenwoordigen bij rechtshandelingen met, of in rechtsgedingen tegen alle directeuren, of de enig directeur, als omschreven in artikel 15 lid 3 van de statuten van de vennootschap."
Het stuk bevat een ondertekening door beide genoemde personen.
3.8 Aan de orde is de vraag (1) of dit stuk voor de procedure die heeft geleid tot het arrest van 3 oktober 2002 van beslissende aard is en (2) of het door toedoen van de curator als wederpartij van [appellante] is achtergehouden. Het hof zal eerst ingaan op onderdeel (2) van deze vraag.
3.9 Het rechtsmiddel van herroeping heeft, gelet op de formulering van de desbetreffende bepalingen (Boek 1, Titel 10 Rv) betrekking op de consequenties van het handelen en nalaten van een procespartij. Het gaat uitsluitend om wat zich heeft afgespeeld tijdens een procedure die inmiddels is afgerond.
In de onderhavige procedure is vanaf de aanvang de curator de wederpartij van [appellante] geweest. De procedure heeft betrekking op een beslissing van de curator in het faillissement en niet op [bedrijf 2]. De processuele wederpartij van [appellante] is daarmee niet de failliete rechtspersoon geweest, maar uitsluitend de curator. Dit brengt mee dat uitsluitend het eventuele achterhouden van het stuk door de curator aan de orde is.
3.10 De vraag is vervolgens of gezegd kan worden dat de curator het stuk in de procedure heeft achtergehouden. Voor een bevestigend antwoord op deze vraag is vereist dat de curator over het stuk beschikte en ten minste dat hij van bestaan ervan op de hoogte was. Met betrekking tot zowel het één als het ander houden de stellingen van [appellante] welbeschouwd niet meer in dan dat de curator ervan op de hoogte moest zijn omdat het een document van de failliete vennootschap betreft. Dit laatste biedt evenwel geen toereikende onderbouwing voor de stellingen van [appellante] op dit punt. Van een curator mag weliswaar verwacht worden dat hij op de hoogte is van het bestaan en de inhoud van relevante documenten met betrekking tot de failliete (rechts)persoon waarvan hij de curator is, maar of hij ook daadwerkelijk op de hoogte is van een bepaald document is afhankelijk van de informatie waarover hij beschikt of kan beschikken. Door [appellante] zijn geen concrete feiten of omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat de curator op de hoogte was (of zelfs maar behoorde te zijn) van de aandeelhoudersvergadering van 11 mei 1983 en/of van de notulen daarvan. Dit brengt mee dat reeds om deze reden niet gezegd kan worden dat de curator in de procedure tegen de vof het stuk waar [appellante] zich op beroept, heeft achtergehouden.
3.11 De consequentie hiervan is dat de vordering tot herroeping niet voor toewijzing in aanmerking komt. De overige verweren van de curator met betrekking tot gestelde aandeelhoudersvergadering en de daar genomen besluiten behoeven bij deze stand van zaken geen bespreking meer. Dat geldt ook voor onderdeel (1) van de hiervoor in 3.8 opgenomen vraagstelling, de al dan niet beslissende aard van het stuk.
3.12 Voor het overige zijn door [appellante] geen feiten of omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden, zodat haar in algemene termen gestelde bewijsaanbod als niet relevant wordt gepasseerd.
3.13 [appellante] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze herroepingsprocedure.
4. De uitspraak
Het hof:
wijst af de vordering tot herroeping van het arrest van dit hof van 3 oktober 2002 (rolnummer C9901060/BR);
veroordeelt [appellante] in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van de curator begroot op € 296,= aan verschotten en op € 2.235,= aan salaris procureur;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Brandenburg, Meulenbroek en Hutten en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 11 september 2007.