Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4346

Datum uitspraak2007-09-26
Datum gepubliceerd2007-09-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200703092/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 5 september 2005 heeft de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch (hierna: de raad) de aanvraag van appellant om een toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand in een geschil afgewezen.


Uitspraak

200703092/1. Datum uitspraak: 26 september 2007. AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/1515 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 15 maart 2007 in het geding tussen: appellant en de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch. 1.    Procesverloop Bij besluit van 5 september 2005 heeft de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch (hierna: de raad) de aanvraag van appellant om een toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand in een geschil afgewezen. Bij besluit van 6 februari 2006 heeft de raad het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 15 maart 2007, verzonden op 21 maart 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 1 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 mei 2007. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 12 juni 2007 heeft de raad van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 september 2007, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. R.B. van Dijken, werkzaam bij de raad, is verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend indien het rechtsbelang, waarop de aanvraag betrekking heeft, de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft, tenzij voortzetting van het beroep of bedrijf voor zover het niet in de vorm van een rechtspersoon wordt gevoerd, afhankelijk is van het resultaat van de aangevraagde rechtsbijstand of het beroep of bedrijf ten minste één jaar geleden is beëindigd, de aanvrager in eerste aanleg als verweerder bij een procedure is betrokken of betrokken is geweest en de kosten van rechtsbijstand niet op andere wijze kunnen worden vergoed. 2.2.    Appellant en zijn echtgenote hebben zich in 1989 borg gesteld voor een lening, die is aangegaan door de besloten vennootschappen Zora '87 B.V. en Multiflex B.V. In verband met deze leningen is appellant door de ABN AMRO Bank geregistreerd bij de stichting Bureau Krediet Registratie (hierna: het BKR). In verband met deze registratie heeft appellant de ABN AMRO Bank gedagvaard. Voor deze procedure heeft hij verzocht om een toevoeging. 2.3.    Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat in dit geval sprake is van een rechtsbelang als bedoeld in artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb. Hij voert aan dat het relevante rechtsbelang niet is gelegen in de borgstelling, maar dat het hier gaat om een onrechtmatige daad jegens hem die geen verband houdt met de verplichting van appellant uit hoofde van de borgstelling. In dit verband voert hij aan dat het recht van de bank inmiddels is verjaard. De rechtbank heeft dit miskend, aldus appellant. Hij brengt voorts naar voren dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een ondernemer of zelfstandige kan reserveren of zich kan verzekeren voor risico's die deelname aan het economisch leven met zich brengt. 2.3.1.    Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat in dit geval sprake is van een rechtsbelang als bedoeld in artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb, omdat de door appellant ingestelde vordering haar oorsprong vindt in de borgstelling, in verband waarmee hij destijds is geregistreerd bij het BKR en die borgstelling is aangegaan in het kader van de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf. Het huidige geschil met de ABN AMRO Bank is, anders dan appellant meent, rechtstreeks het gevolg van die borgstelling. De eventuele verjaring van de vordering van de bank doet hieraan niet af. Die verjaring en de consequenties daarvan maken deel uit van het geschil waarvoor toevoeging is gevraagd.    Van een uitzonderingssituatie, als bedoeld in voormeld artikel, is geen sprake.    Appellant kan niet worden gevolgd in zijn ongemotiveerde stelling dat een ondernemer of zelfstandige niet kan reserveren of zich kan verzekeren voor risico's die deelname aan het economisch leven met zich brengt. 2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat. w.g. Vlasblom     w.g. Klein Lid van de enkelvoudige kamer     ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2007. 176-440.