Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4343

Datum uitspraak2007-09-26
Datum gepubliceerd2007-09-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200607257/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 1 februari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Sliedrecht (hierna: het college) geweigerd appellante vrijstelling te verlenen voor het gebruik van 1.500 m2 extra bruto-vloeroppervlakte voor kantoordoeleinden in bedrijfsgebouw II, plaatselijk bekend [locatie] te Sliedrecht.


Uitspraak

200607257/1. Datum uitspraak: 26 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], gevestigd te [plaats], tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/1304 van de rechtbank Dordrecht van 25 augustus 2006 in het geding tussen: appellante en het college van burgemeester en wethouders van Sliedrecht. 1.    Procesverloop Bij besluit van 1 februari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Sliedrecht (hierna: het college) geweigerd appellante vrijstelling te verlenen voor het gebruik van 1.500 m2 extra bruto-vloeroppervlakte voor kantoordoeleinden in bedrijfsgebouw II, plaatselijk bekend [locatie] te Sliedrecht. Bij besluit van 24 augustus 2005 heeft het college het door appellante daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 25 augustus 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Dordrecht (hierna: de rechtbank) het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 3 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 november 2006. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 26 januari 2007 heeft het college van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 4 september 2007, waar appellante en het college - met bericht - niet zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. 2.2.    Appellante heeft het onderhavige pand op 12 juni 2002 verkocht en vervolgens in eigendom overgedragen aan [eigenaar] te Den Haag.    Op 23 november 2004 heeft appellante mede namens de nieuwe eigenaar van het pand een verzoek om vrijstelling op grond van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening bij het college ingediend voor wijziging van het gebruik van bedrijfsruimte in kantoorruimte van het pand. 2.3.    Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte het oordeel van het college volgt dat zij niet is aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat het verzoek van appellante om vrijstelling evenmin gezien kan worden als een verzoek dat ook namens de eigenaar van het pand is gedaan. 2.4.    Het college heeft niet onderzocht of appellante bevoegd was (mede) namens [eigenaar] het verzoek om vrijstelling en het tegen de weigering van de vrijstelling ingediende bezwaarschrift in te dienen. Door appellante niet in de gelegenheid te stellen een door [eigenaar] verleende machtiging over te leggen, heeft het college op het bezwaarschrift beslist zonder over de nodige kennis met betrekking tot de relevante feiten te beschikken waardoor de beslissing op bezwaar is genomen in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb.    Reeds hierom kan de beslissing op bezwaar niet in stand blijven. De rechtbank heeft dat niet onderkend. 2.5.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het door appellante bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar vernietigen. 2.6.    Het college dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. 2.7.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het hoger beroep gegrond; II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 25 augustus 2006 in zaak no. AWB 05/1304; III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond; IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Sliedrecht van 24 augustus 2005, kenmerk 05.7819; V.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Sliedrecht tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Sliedrecht aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; VI.    gelast dat de gemeente Sliedrecht aan appellante het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 698,00 (zegge: zeshonderdachtennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat. w.g. Troostwijk    w.g. Boot Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2007 202.