
Jurisprudentie
BB4339
Datum uitspraak2007-09-26
Datum gepubliceerd2007-09-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200609111/1, 200700489/1, 200700490/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-09-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200609111/1, 200700489/1, 200700490/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluiten van 15 maart 2005 heeft verweerder de verzoeken van appellanten om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de Crayenesterbasisschool (hierna: de school) gelegen aan de Crayenestersingel 37 te Heemstede afgewezen.
Uitspraak
200609111/1, 200700489/1, 200700490/1.
Datum uitspraak: 26 september 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in de gedingen tussen:
1. [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Heemstede,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 15 maart 2005 heeft verweerder de verzoeken van appellanten om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de Crayenesterbasisschool (hierna: de school) gelegen aan de Crayenestersingel 37 te Heemstede afgewezen.
Bij besluiten van 30 augustus 2005 heeft verweerder de door appellanten hiertegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
De Afdeling heeft de besluiten van 30 augustus 2005 bij uitspraken van 11 oktober 2006, in zaak no. 200509753/1 en zaak no. 200509754/1, vernietigd.
Bij besluiten van 6 december 2006, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder de door appellanten gemaakte bezwaren tegen de besluiten van 15 maart 2005 wederom ongegrond verklaard.
Tegen de onderscheidene besluiten hebben appellanten sub 1 bij brief van 12 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 15 december 2006, appellant sub 2 bij brief van 15 januari 2007, bij de Raad van State per fax ingekomen op dezelfde datum, en appellante sub 3 bij brief van 14 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 15 januari 2007, beroep ingesteld.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 1 mei 2007. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 augustus 2007, waar appellanten sub 1, sub 2 en sub 3, waarvan appellanten sub 1 en sub 2 in persoon, vertegenwoordigd door mr. A. Diepeveen, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.E. Hopman en J.B. Vloo, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is als belanghebbende gehoord de Crayenesterbasisschool, vertegenwoordigd door [algemeen directeur] van de Stichting Openbaar Primair Onderwijs Zuid-Kennemerland.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat de bij deze wetten doorgevoerde wetswijzigingen niet van toepassing zijn op het geding.
2.2. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of het speelterrein van de basisschool moet worden aangemerkt als een binnenterrein als bedoeld in voorschrift 1.1.2, aanhef en onder a, van de bijlage bij het Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer (hierna: het Besluit) dan wel als buitenterrein.
2.3. Appellanten, omwonenden van de school, betogen - kort weergegeven - dat verweerder het speelterrein ten onrechte niet als binnenterrein heeft aangemerkt. Daartoe voeren zij aan dat verweerder zich bij het nemen van het bestreden besluit, waarbij hij het speelterrein als buitenterrein heeft aangemerkt, niet heeft kunnen baseren op het rapport van Milieudienst IJmond van 10 februari 2006. Dit rapport is niet representatief voor het referentieniveau van het omgevingsgeluid, aldus appellanten.
2.3.1. Verweerder is bij nemen van de bestreden besluiten afgeweken van het advies van de bezwaarschriftencommissie en heeft de bezwaren van appellanten wederom ongegrond verklaard. Verweerder heeft het speelterrein aangemerkt als een buitenterrein en daaraan het rapport van 10 februari 2006 ten grondslag gelegd. Dit rapport is volgens hem als representatief aan te merken.
2.3.2. Ingevolge voorschrift 1.1.2, aanhef en onder a, van de bijlage bij het Besluit blijft bij het bepalen van de geluidniveaus, bedoeld in voorschrift 1.1.1, het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein, dat onderdeel is van de inrichting, buiten beschouwing, tenzij dit terrein kan worden aangemerkt als binnenterrein.
In de Nota van Toelichting bij het Besluit wordt een buitenterrein omschreven als een voor publiek toegankelijk onbebouwd deel van de inrichting, bijvoorbeeld een tuin of schoolplein. Hierbij wordt opgemerkt dat de uitsluiting van stemgeluid afkomstig van een buitenterrein feitelijk uitsluitend geldt voor situaties waarbij het buitenterrein aan de straat of een andere openbare ruimte is gelegen. Echter indien een buitenterrein omsloten is door bebouwing zal het omgevingsgeluid doorgaans veel lager zijn. Stemgeluid van het schoolplein zal dan eerder leiden tot overlast.
2.3.3. Voor de beantwoording van de vraag of een speelterrein dient te worden aangemerkt als een binnenterrein zijn, gelet op de Nota van Toelichting, met name de hoogte van het aldaar heersende referentieniveau van het omgevingsgeluid alsmede de mate van beslotenheid van de ligging van het speelterrein van belang, hetgeen tot uitdrukking komt in een lager referentieniveau. Indien het referentieniveau ter plaatse van het speelterrein aanmerkelijk lager is dan wanneer dit deel van de inrichting aan de straat of een andere openbare ruimte zou zijn gelegen, bestaat aanleiding het stemgeluid niet uit te sluiten bij de beoordeling van de door de inrichting te veroorzaken geluidbelasting. Anders dan verweerder meent, volgt uit de uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling van 21 juli 2004 in zaak no. 200403694/2 niet dat pas van een ‘aanmerkelijk lager’ referentieniveau ter plaatse van een speelterrein sprake is, indien het verschil tussen dit referentieniveau enerzijds en dat bij de openbare weg anderzijds ten minste 7 dB(A) betreft, maar slechts dat er bij dat verschil sprake is van bedoeld ‘aanmerkelijk lager’ referentieniveau van het omgevingsgeluid.
2.3.4. Uit het deskundigenbericht blijkt dat de fysieke situatie van het onderhavige speelterrein dermate besloten is dat daarvan een substantiële afscherming uitgaat tegen geluid afkomstig van de A. Pauwlaan. Het deskundigenbericht komt de Afdeling op dit punt niet onjuist voor.
2.3.5. In opdracht van verweerder is door de Milieudienst IJmond onderzoek gedaan naar het referentieniveau van het omgevingsgeluid ter plaatse. De geluidmetingen hebben plaatsgevonden op 21 september 2005 en 9 november 2005. De resultaten van het onderzoek dat ten grondslag heeft gelegen aan de bestreden besluiten zijn neergelegd in voormeld rapport van 10 februari 2006. In dit rapport wordt geconcludeerd dat een verschil van 2 dB(A) bestaat tussen het referentieniveau aan de voorzijde van de woningen langs de A. Pauwlaan en het speelterrein.
De heroverweging als bedoeld in artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht dient in beginsel te geschieden met inachtneming van alle feiten en omstandigheden zoals die zijn op het tijdstip van het nemen van het bestreden besluit.
In december 2005 heeft verweerder een onderzoek uitgevoerd naar de verkeersintensiteit op de A. Pauwlaan. Echter wegens falende meetapparatuur heeft hij aan de resultaten van deze metingen geen betekenis kunnen toekennen. Behoudens deze metingen heeft verweerder vóór het nemen van het bestreden besluit nagelaten zich er van te vergewissen of de resultaten van het onderzoek van 21 september 2005 en 9 november 2005 ten tijde van deze besluiten nog als representatief voor het referentieniveau van het omgevingsgeluid konden worden aangemerkt. Na het nemen van het bestreden besluit heeft verweerder alsnog opdracht gegeven om een akoestisch onderzoek uit te voeren. Dit onderzoek is uitgevoerd op 14 en 28 maart 2007 en de resultaten daarvan zijn neergelegd in een rapport van Tauw B.V. van 20 april 2007. Verweerder heeft deze resultaten niet bij zijn besluitvorming kunnen betrekken.
Het vorenstaande in aanmerking nemende, mede gezien de stukken, waaronder het deskundigenbericht, en het verhandelde ter zitting, is de Afdeling er niet van overtuigd dat de resultaten, zoals weergegeven in het rapport van 10 februari 2006, ten tijde van het nemen van de bestreden besluiten nog als representatief voor het referentieniveau van het omgevingsgeluid konden worden aangemerkt, zodat verweerder bij de beantwoording van de in het geding zijnde rechtsvraag niet zonder meer van het desbetreffende rapport kon uitgaan. De Afdeling is derhalve van oordeel dat de bestreden besluiten onzorgvuldig zijn voorbereid. De bestreden besluiten zijn dan ook in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.4. De beroepen zijn gegrond. De bestreden besluiten dienen te worden vernietigd.
2.5. Verweerder dient ten aanzien van de appellanten sub 1 tot en met sub 3 op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Heemstede van 6 december 2006 met de kenmerken 2006/20907, 2006/20934 respectievelijk 2006/20935;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Heemstede tot vergoeding van bij appellanten sub 1 in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.062,13 (zegge: duizendtweeënzestig euro en dertien cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Heemstede aan appellanten sub 1 onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Heemstede tot vergoeding van bij appellant sub 2 in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 337,63 (zegge: driehonderdzevendertig euro en drieënzestig cent), waarvan een gedeelte groot € 322,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Heemstede aan appellant sub 2 onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Heemstede tot vergoeding van bij appellante sub 3 in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Heemstede aan appellante sub 3 onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de gemeente Heemstede aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) voor appellanten sub 1, € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) voor appellant sub 2 en € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) voor appellante sub 3 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Drouen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2007
375-537.