
Jurisprudentie
BB4328
Datum uitspraak2007-09-26
Datum gepubliceerd2007-09-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701392/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-09-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701392/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 7 juni 2005 heeft het College zorgverzekeringen (hierna: het College) het verzoek van de stichting "Stichting Hervormd Bejaardencentrum Veenendaal" (hierna: de stichting) om toekenning van de tot en met het jaar 1998 opgebouwde ruimte van het investeringsbudget inventarissen, afgewezen.
Uitspraak
200701392/1.
Datum uitspraak: 26 september 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting "Stichting IntraZorg-Plus", gevestigd te Veenendaal,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. SBR 05/3775 van de rechtbank Utrecht van 9 januari 2007 in het geding tussen:
de stichting "Stichting Hervormd Bejaardencentrum Veenendaal", gevestigd te Veenendaal,
en
het College zorgverzekeringen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 juni 2005 heeft het College zorgverzekeringen (hierna: het College) het verzoek van de stichting "Stichting Hervormd Bejaardencentrum Veenendaal" (hierna: de stichting) om toekenning van de tot en met het jaar 1998 opgebouwde ruimte van het investeringsbudget inventarissen, afgewezen.
Bij besluit van 24 oktober 2005 heeft het College het daartegen door de stichting gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 januari 2007, verzonden op 15 januari 2007, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 februari 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 6 april 2007 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 augustus 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. J.D. van Vlastuin, advocaat te Utrecht, is verschenen. Het College is met kennisgeving niet ter zitting verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 24 oktober 2005 is op 5 december 2005 door mr. J.D. van Vlastuin namens de stichting ingediend. Op 3 november 2005 was evenwel de akte verleden van de fusie tussen de stichting en drie andere stichtingen tot appellante, zodat de stichting gelet op artikel 2:318, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 2:311, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, per 4 november 2005 reeds was opgehouden te bestaan. Niet is gebleken dat appellante, zijnde haar verkrijgende rechtspersoon, heeft besloten om het beroep voort te zetten. Het enkele verzoek van 19 juli 2006 van de gemachtigde van appellante aan de rechtbank om het beroepschrift aldus te lezen dat het beroep van 5 december 2005 is ingesteld door haar als rechtsopvolger onder algemene titel van de stichting, kan niet als een dergelijke beslissing worden gezien.
Dit leidt tot de slotsom dat appellante geen beroep heeft ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 24 oktober 2005. Niet is gebleken van omstandigheden op gerond waarvan moet worden geoordeeld dat haar dit redelijkerwijs niet kan worden verweten. Zij kon daarom, gelet op artikel 6:13, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, geen hoger beroep instellen.
2.2. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. F.P. Zwart, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat.
w.g. Zwart w.g. Poot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2007
164-496.