Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4310

Datum uitspraak2007-09-26
Datum gepubliceerd2007-09-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200703798/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 23 augustus 2005 heeft de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch (hierna: de raad) een aanvraag van appellante om een toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) afgewezen.


Uitspraak

200703798/1. Datum uitspraak: 26 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/1012 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 12 april 2007 in het geding tussen: appellante en de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch. 1.    Procesverloop Bij besluit van 23 augustus 2005 heeft de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch (hierna: de raad) een aanvraag van appellante om een toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) afgewezen. Bij besluit van 9 januari 2006 heeft de raad het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 12 april 2007, verzonden op 18 april 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 30 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 12 juni 2007 heeft de raad van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 september 2007, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. R.B. van Dijken, werkzaam bij de raad, is verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb wordt rechtsbijstand niet verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet. 2.2.    De aanvraag betreft het verlenen van een toevoeging in verband met de verdeling van opgebouwde pensioenrechten. 2.3.    Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de kwestie waarvoor een aanvraag om toevoeging is gedaan, een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan haar kan worden overgelaten. Zij wijst in dit verband op de omstandigheid dat de echtscheiding tussen haar en haar ex-echtgenoot in 1993 is ingeschreven zodat op de verdeling van het opgebouwde pensioen een ander regime van toepassing is dan op dit moment wordt gehanteerd. Voorts betoogt appellante dat zij reeds voor zij een advocaat inschakelde, mondeling contact heeft gehad over de verdeling van de opgebouwde pensioenrechten met haar ex-echtgenoot. Deze heeft appellante laten weten dat hij niet wenste mee te werken aan een verdeling. De rechtbank heeft derhalve miskend dat wel degelijk reeds sprake was van een geschil waarvoor de inschakeling van een advocaat nodig was, aldus appellante. 2.4.    Vaststaat dat de aanvraag uitsluitend betrekking heeft op het voeren van overleg met appellante en het schriftelijk informeren bij de ex-echtgenoot van appellante naar zijn bereidheid mee te werken aan de verdeling van het pensioen. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat appellante onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij zelf niet in staat was om bij haar ex-echtgenoot schriftelijk om uitbetaling van het haar toekomende deel van het pensioen te verzoeken. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is het opstellen van een dergelijke brief niet dermate complex dat daarvoor kennis van het recht en juridische bijstand nodig is. Het betoog van appellante dat zij haar ex-echtgenoot reeds mondeling had benaderd en dat hij haar had laten weten niet mee te willen werken aan een verdeling maakt dit oordeel niet anders. Van appellante kan immers worden verwacht dat zij dit verzoek schriftelijk doet. De omstandigheid dat, naar appellante stelt, thans een ander regime van toepassing is op de verdeling van het opgebouwde pensioen brengt in dit oordeel evenmin verandering, nu het in eerste instantie slechts gaat om een verzoek om uitbetaling van hetgeen appellante toekomt en voorshands niet valt in te zien dat de betreffende uitkerende instantie niet in staat zou zijn het juiste bedrag voor appellante te berekenen.    Zoals de rechtbank voorts met juistheid heeft overwogen laat het bovenstaande onverlet dat voor appellante de mogelijkheid bestaat om alsnog een aanvraag om toevoeging in te dienen op het moment dat zij een procedure dient te voeren om het haar toekomende deel van het pensioen te verkrijgen. 2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat. w.g. Vlasblom    w.g. Klein Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2007. 176-470-440.